Meester in de Tijd: Perfectum en Imperfectum in de Nederlandse Taal

Meester in de Tijd: Perfectum en Imperfectum in de Nederlandse Taal
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Meester in de Tijd: Perfectum en Imperfectum in de Nederlandse Taal

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je het verschil begrijpen tussen het gebruik van het perfectum en imperfectum in de Nederlandse taal.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over het gebruik van het perfectum en imperfectum in de Nederlandse taal?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Perfectum
Het perfectum geeft aan dat een handeling is afgerond, zoals bij incidentele gebeurtenissen, feiten, of voortdurende situaties.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden van Perfectum
Ik ben met de trein op vakantie geweest.
Gisteren heb ik boodschappen gedaan.
Hebben de kinderen al geslapen?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Imperfectum
Het imperfectum wordt gebruikt voor zaken in het verleden die niet afgerond zijn, zoals gewoontes, specifieke tijden, of adviezen.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden van Imperfectum
Ik ging vroeger met de trein op vakantie.
Ik kocht brood, melk en kaas.
Sliepen de kinderen al?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening 1
Vul de volgende zinnen in met het juiste werkwoord in het perfectum of imperfectum:

1. Vroeger (gaan) ik naar school. 2. Gisteren (kopen) ik een nieuwe fiets.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening 2
Vorm zinnen in het perfectum en imperfectum voor de gegeven situaties:

1. Een incidentele gebeurtenis.
2. Een gewoonte uit het verleden.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toepassing
Schrijf een kort verhaal waarin je zowel het perfectum als imperfectum gebruikt om gebeurtenissen in het verleden te beschrijven.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 11 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 12 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 13 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.