Oefentoets Modalverben
1 / 22
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
dürft
dürfen
darf
darfst
ich + er/sie/es
du
wir + sie/Sie
ihr
Slide 3 - Sleepvraag
will
willst
wollen
wollt
ich + er/sie/es
du
wir + sie/Sie
ihr
Slide 4 - Sleepvraag
wisst
wissen
weiß
weißt
ich + er/sie/es
du
wir + sie/Sie
ihr
Slide 5 - Sleepvraag
kann
kannst
können
könnt
ich + er/sie/es
du
wir + sie/Sie
ihr
Slide 6 - Sleepvraag
müsst
müssen
muss
musst
ich + er/sie/es
du
wir + sie/Sie
ihr
Slide 7 - Sleepvraag
Wat betekent: können
Slide 8 - Open vraag
Wat betekent: müssen
Slide 9 - Open vraag
Wat betekent: dürfen
Slide 10 - Open vraag
Wat betekent: wollen
Slide 11 - Open vraag
Wat betekent: wissen
Slide 12 - Open vraag
(Modalverben): hij moet - weet - mag
A
er musst - weist - darf
B
er muss - weiß - darft
C
er muss - weiß - darf
D
er musse - weiß - darf
Slide 13 - Quizvraag
(Modalverben): jij wil - kan - moet
A
du-wollst- könnst- musst
B
du willst - kannst - musst
C
du-wollst- könnst- müsst
D
du-willst- könnst- sollst
Slide 14 - Quizvraag
Welke werkwoorden zijn Modalverben?
A
machen, wohnen, lernen
B
trainieren, fotografieren telefonieren
C
müssen, können, wissen
D
gehen, stehen, geben
Slide 15 - Quizvraag
Waar zit de afwijking bij Modalverben?
A
Bij alle personen
B
Er is geen afwijking
C
Bij personen in het meervoud
D
Bij personen in het enkelvoud
Slide 16 - Quizvraag
____________ (können) ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Könnet
D
Könntet
Slide 17 - Quizvraag
Ich ... jetzt alles von Modalverben.
weten
weten
A
wissen
B
weißen
C
wiss
D
weiß
Slide 18 - Quizvraag
(Können) _________ du die Modalverben bilden?
A
Kannst
B
Könnst
C
Könn
D
Kann
Slide 19 - Quizvraag
Wir ..... jetzt, was die erste 4 Modalverben sind!
A
weißen
B
wissen
C
wisst
D
weiß
Slide 20 - Quizvraag
Rens ....... nicht rauchen von seinen Eltern.
A
darfst
B
darft
C
dürft
D
darf
