Argumenteren

Tot de toetsweek
dinsdag 9 maart op school: toetsen bespreken
donderdag 11 maart online: argumenteren
dinsdag 16  maart op school: formuleren
donderdag 18 maart online: argumenteren
dinsdag 23 maart op school: afronden formuleren/argumenteren
donderdag 25 maart online: argumenteren
maandag 29 maart: start toetsweek
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Tot de toetsweek
dinsdag 9 maart op school: toetsen bespreken
donderdag 11 maart online: argumenteren
dinsdag 16  maart op school: formuleren
donderdag 18 maart online: argumenteren
dinsdag 23 maart op school: afronden formuleren/argumenteren
donderdag 25 maart online: argumenteren
maandag 29 maart: start toetsweek

Slide 1 - Tekstslide

vandaag
start argumenteren
blz 193

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

argument
als je een mening/standpunt hebt, onderbouw je die met argumenten.
Een argument geeft aan waarom je iets vindt.

Slide 4 - Tekstslide

Een argument kan feitelijk zijn of waarderend.

Slide 5 - Tekstslide

Een feitelijk argument is gebaseerd op feiten. Je kan het opzoeken of het klopt en daar is dan geen discussie meer over mogelijk.
Let op: een feitelijk argument heeft niet waar te zijn. 
Vb: In 4H1 zitten alleen jongens--> dit kan je opzoeken en dan zul je zien dat het niet waar is. Toch is dit een feitelijk argument.

Slide 6 - Tekstslide

Een waarderend argument bevat een waardeoordeel. Het is niet voor iedereen hetzelfde en er kan dus over gediscussieerd worden. Een waarderend argument moet vaak extra ondersteund worden met feiten.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 1
blz 194

Slide 8 - Tekstslide

1. Wat is het argument?
timer
1:00

Slide 9 - Open vraag

Dit argument is
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 10 - Quizvraag

2. Wat is het argument?
timer
1:00

Slide 11 - Open vraag

Dit argument is
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 12 - Quizvraag

Aan welk signaal herken je het argument?
timer
0:30

Slide 13 - Open vraag

3. Wat is het argument?
timer
1:00

Slide 14 - Open vraag

Dit argument is
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 15 - Quizvraag

Aan welk signaal herken je het argument?
timer
0:30

Slide 16 - Open vraag

4. Wat is het argument?
timer
1:00

Slide 17 - Open vraag

Dit argument is
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 18 - Quizvraag

Aan welk signaal herken je het argument?
timer
0:30

Slide 19 - Open vraag

5. Wat is het argument?
timer
1:00

Slide 20 - Open vraag

Dit argument is
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 21 - Quizvraag

Aan welk signaal herken je het argument?
timer
0:30

Slide 22 - Open vraag

6. Wat is het argument?
timer
1:00

Slide 23 - Open vraag

Dit argument is
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 24 - Quizvraag

Tegenargument: je gaat in op het standpunt van de andere partij.
Weerlegging: je gaat in op het argument van de andere partij.

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 2
blz 195

Slide 26 - Tekstslide

1. Wat is het standpunt?
A
Omdat Nederland een kenniseconomie is
B
moet er meer geïnvesteerd worden in het onderwijs.

Slide 27 - Quizvraag

B is
A
tegenargument
B
weerlegging

Slide 28 - Quizvraag

C is
A
tegenargument
B
weerlegging

Slide 29 - Quizvraag

2. Wat is het standpunt?
A
Honden moet je op 31 december binnen houden.
B
Ze zijn allemaal doodsbang voor vuurwerk.

Slide 30 - Quizvraag

B is
A
tegenargument
B
weerlegging

Slide 31 - Quizvraag

C is
A
tegenargument
B
weerlegging

Slide 32 - Quizvraag

3. Wat is het standpunt?
A
Er zijn weer dode buizerds gevonden
B
Er moeten echt minder insecticiden gebruikt worden.

Slide 33 - Quizvraag

B is
A
tegenargument
B
weerlegging

Slide 34 - Quizvraag

C is
A
tegenargument
B
weerlegging

Slide 35 - Quizvraag

4. Wat is het standpunt?
A
Omdat het mensen die weinig lezen in contact brengt met literatuur
B
is het goed dat literaire romans als stripboek verschijnen.

Slide 36 - Quizvraag

B is
A
tegenargument
B
weerlegging

Slide 37 - Quizvraag

C is
A
tegenargument
B
weerlegging

Slide 38 - Quizvraag

5. Wat is het standpunt?
A
Mensen moeten veel verre reizen maken.
B
Dat vergroot hun talenkennis.

Slide 39 - Quizvraag

B is
A
tegenargument
B
weerlegging

Slide 40 - Quizvraag

C is
A
tegenargument
B
weerlegging

Slide 41 - Quizvraag

Iedereen gaat nu naar de digitale omgeving van Nieuw Nederlands en start daar met de geselecteerde opdrachten!
Ik kan zien wie er bezig is en wie niet.

Slide 42 - Tekstslide

Huiswerk
Maken de planning in Nieuw Nederlands (heet Argumenteren 1, 4A)
In het boek kan je opdracht 3 en 5 ook maken. Opdracht 7 en 8 kunnen alleen digitaal, maar moeten ook gemaakt worden.

Slide 43 - Tekstslide