§1: Argumenten, tegenargumenten en weerleggingen (1/2) SI

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Feitelijke en waarderende argumenten

Stop de nieuwe paragraaf in je reader! (achter de theorie uit de onderbouw)

Programma

• Uitleg: feitelijke en waarderende argumenten
• Oefenen
• Uitleg: tegenargumenten en weerleggingen
• Tijd voor huiswerk

Wat is dit?

Standpunt/ mening van de auteur

Feitelijke en waarderende argumenten

• Een standpunt, ofwel mening, onderbouw je met een of meerdere argumenten.
  
  
• Als je onderbouwing controleerbaar is, dan noem je dat een feitelijk argument.
  Het argument is dan (bewezen) waar of onwaar.
  
  
• Als je onderbouwing niet controleerbaar is, dan noem je dat een waarderend argument.
  Dat is een argument waarover je van mening kunt verschillen.

De regisseur is omstreden, omdat... 

Feitelijk of waarderend?

Feitelijk: dit argument is waar/ controleerbaar. 

Het is een goede film, omdat

Feitelijk of waarderend?

Waarderend: je kunt niet aantonen dat iets fijn, goedaardig of grappig is. 

Even oefenen!

Pak je reader erbij

Opdracht 1

1) Markeer in de zinnen het argument

2) Zet erachter of het argument feitelijk (f) of waarderend (w) is

3) Omcirkel het signaal (als dat er is)

1) Wat is de stelling?

1. Jeroen Huizinga is een leuke docent.
2. Het is dus geen wonder dat leerlingen goed naar hem luisteren.

1) Is dit een feitelijk of waarderend argument?

Jeroen Huizinga is een leuke docent.

1. Feitelijk
2. Waarderend

1) Staat er een signaalwoord in de zin dat het argument aangeeft?

1. Ja
2. Nee

2) Wat is de stelling?

1. De ouders van Nikki zullen met kerst waarschijnlijk niet gourmetten
2. Ze zijn een jaar geleden vegetariër geworden.

2) Is dit een feitelijk of waarderend argument?

Ze zijn een jaar geleden vegetariër geworden.

1. Feitelijk
2. Waarderend

2) Staat er een signaalwoord in de zin dat het argument aangeeft?

want

1. Ja
2. Nee

Maak nu zelfstandig zin 3 t/m 6

Antwoorden

Zin 3

• Argument: er zijn meerdere geneeswijzen ontdekt (f)
• Signaal: immers

Zin 4

• Argument: je kunt in Italië zo lekker eten (w)
• Signaal: omdat

Zin 5

• Argument: de zeespiegel is nog nauwelijks gestegen (f)
• Signaal: :

Zin 6

• Argument: er gebeuren veel ongelukken met het afsteken van vuurwerk (f)
• Signaal: /

Aan de slag!

1. Lees de theorie over tegenargumenten en weerleggingen
2. Maak opdracht 2
3. Klaar? Huiswerk komt op het bord

Wat is het verschil tussen een tegenargument en een weerlegging? 

Tegenargument

• Ontkracht het standpunt

Weerlegging

• Ontkracht het argument

Opdracht 2 - zin 1

Standpunt

• Er moet meer geïnvesteerd worden in het onderwijs

Argument

• omdat Nederland een kenniseconomie is. 

1) Wat zijn de zinnen b en c?

1. Zowel B als C zijn een tegenargument
2. Zowel B als C zijn een weerlegging
3. B is een tegenargument, C is een weerlegging
4. B is een weerlegging, C is een tegenargument

Opdracht 2 - zin 2

Standpunt

• Honden moet je op 31 december binnen houden. 

Argument

• Ze zijn allemaal doodsbang voor vuurwerk.

2) Wat zijn de zinnen b en c?

1. Zowel B als C zijn een tegenargument
2. Zowel B als C zijn een weerlegging
3. B is een tegenargument, C is een weerlegging
4. B is een weerlegging, C is een tegenargument

3) Wat zijn de zinnen b en c?

1. Zowel B als C zijn een tegenargument
2. Zowel B als C zijn een weerlegging
3. B is een tegenargument, C is een weerlegging
4. B is een weerlegging, C is een tegenargument

Opdracht 2 - zin 3

Standpunt

• Er moeten echt minder insecticiden gebruikt worden. 

Argument

• Er zijn weer dode buizerds gevonden. 

Opdracht 2 - zin 4

Standpunt

• Het is goed dat literaire romans als stripboek verschijnen. 

Argument

• Omdat het mensen die weinig lezen in contact brengt met literatuur. 

4) Wat zijn de zinnen b en c?

1. Zowel B als C zijn een tegenargument
2. Zowel B als C zijn een weerlegging
3. B is een tegenargument, C is een weerlegging
4. B is een weerlegging, C is een tegenargument

Opdracht 2 - zin 5

Standpunt

• Mensen moeten veel verre reizen maken. 

Argument

• Dat vergroot hun talenkennis. 

5) Wat zijn de zinnen b en c?

1. Zowel B als C zijn een tegenargument
2. Zowel B als C zijn een weerlegging
3. B is een tegenargument, C is een weerlegging
4. B is een weerlegging, C is een tegenargument

Maak: opdr. 3 

huiswerk voor de volgende les