Woche 5

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

H3 Duits, Woche 5

Beginopdracht

Check of je Aufgabe 29 & 35 gemaakt hebt (blz. 33 & 36). 

Wel af: Top! -> 5 minuten in stilte woordjes K5 leren.

Niet af: Nu 5 minuten in stilte afmaken. 

Diese Woche:

Dienstag (40 Min.)

Beginopdracht

Check Hausaufgaben

Herhaling Grammatik C (2/2)

LOGO

Hausaufgaben

Donnerstag (80 Min.)

Lernstunde

Diagnostische Toets T03

Hausaufgaben

Montag (40 Min.)

Beginopdracht

Check Hausaufgaben

Toetsstof

Herhaling Grammatik C (1/2)

An die Arbeit

Hausaufgaben

Check Hausaufgaben

Aufgabe 29, blz. 33

Aufgabe 35, blz. 36

Toetsstof T03

- Woordjes: 

Alle woordjes van Kapitel 5, beide kanten op, inclusief meervouden (blz. 40-41)

- Grammatica: 

Grammatik C - Modalverben (blz. 44) 

Grammatik E - naamvallen & ontleden (blz. 45) 

- Lezen 

Herhaling Grammatik C (1/2)

	dürfen	können	mögen
ich	darf	kann	mag
du	darfst	kannst	magst
er/sie/es/man	darf	kann	mag
wir	dürfen	können	mögen
ihr	dürft	könnt	mögt
sie/Sie	dürfen	können	mögen
volt. dw.	gedurft	gekonnt	gemocht

An die Arbeit

Training Aufgabe 1 (blz. 142) 

Kies per zin het juiste Modalverb en zet het in de goede vorm.

Klaar? HERHALEN woordenlijst A + B (blz. 40)

(dit is je huiswerk)

Hausaufgaben für Dienstag

- Maken: Training Aufgabe 1 (blz. 142) 

- HERHALEN: woordenlijst A + B (blz. 40)

Beginopdracht

Vertaal:

Versie A	Versie B
het beroep	het verschil
de opleiding	de prestatie
vorm/inhoud geven	veelzijdig
zich bezighouden met	solliciteren naar
besluiteloos	verantwoordelijk

Diese Woche:

Dienstag (40 Min.)

Beginopdracht

Check Hausaufgaben

Herhaling Grammatik C (2/2) + An die Arbeit

LOGO

Hausaufgaben

Donnerstag (80 Min.)

Lernstunde

Diagnostische Toets T03

Hausaufgaben

Montag (40 Min.)

Beginopdracht

Check Hausaufgaben

Toetsstof

Herhaling Grammatik C (1/2)

An die Arbeit

Hausaufgaben

	müssen (noodzaak; het kan niet anders)	sollen (moeten van iemand anders)
ich	muss	soll
du	musst	sollst
er/sie/es/man	muss	soll
wir	müssen	sollen
ihr	müsst	sollt
sie/Sie	müssen	sollen
volt. dw.	gemusst	gesollt

	wollen	wissen
ich	will	weiß
du	willst	weißt
er/sie/es/man	will	weiß
wir	wollen	wissen
ihr	wollt	wisst
sie/Sie	wollen	wissen
volt. dw.	gewollt	gewusst

An die Arbeit

Maak de oefeningen op het stencil.

Ze gaan allemaal over de modale werkwoorden. 

Klaar? HERHALEN woordenlijst D/F + G (blz. 41)

Maak het stencil voor donderdag af en neem het mee. 

Dan maak je een diagnostische toets. 

Hausaufgaben für Donnerstag

- Maken: Stencil modale werkwoorden afmaken + meenemen

- HERHALEN: woordenlijst D/F + G (blz. 41)

Vandaag maak je een diagnostische toets voor T03 (woordjes + grammatica).