Begrijpend lezen mantelzorger

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Begrijpend lezen: mantelzorger

Lesdoelen

- Je hebt geoefend met begrijpend lezen ter voorbereiding van de toets

- Je kent de woorden op het bord die vaak in TOA-toetsen voorkomen

Afspraken

Aanwezig = (ook mentaal) aanwezig

1 persoon tegelijk aan het woord

Fouten maken mag, stel vooral je vragen!

Tijd over? Zelfstandig werken

Woorden die vaak in een TOA-toets komen

Figuurlijk taalgebruik/letterlijk taalgebruik

Overtuigen

Informeren

Amuseren

Instrueren 

Overhalen/activeren

Toetsvoorbereiding

Volgende week: TOA toets. Voor iedereen die lager heeft gescoord dan 2F (dus ook op weg naar 2F)

Toets: ongeveer 15 teksten met 2/3 vragen per tekst

Tips

-  Lees eerst de vraag, dan de tekst

- Gebruik al je tijd

- Is de tekst moeilijk? Ga naar de volgende tekst en kom er later op terug (gebruik een kladblaadje voor nummer van de vraag)

Mantelzorg

Hoeveel scholieren tussen de 12 en 16 jaar zijn denk je mantelzorger?

Opdracht

Ga naar Itslearning week 6: Één op de vijf scholieren in mantelzorger en lees de tekst

Wat is het belangrijkste doel van de schrijver?

1. Overtuigen
2. Informeren
3. Amuseren
4. Instrueren

Lees onderstaande uitspraken en geef aan of ze waar of niet waar zijn.

1. Twintig van de honderd scholieren tussen de 12 en 16 jaar groeit op met een langdurig zieke naaste.

2. Drie van de duizend scholieren verleent intensieve hulp.

1. een is waar, twee is niet waar
2. een is niet waar, twee is waar
3. beide zijn waar
4. beide zijn niet waar

In al. 3 staat: ‘Ze zien zich niet als mantelzorger en cijferen zichzelf vaak weg. Met alle consequenties van dien.’ Welke consequentie wordt o.a. bedoeld?

1. Dat jonge mantelzorgers slecht zichtbaar zijn.
2. Dat ze moeilijk aansluiting vinden bij bestaande hulp voor mantelzorgers.
3. Dat jonge mantelzorgers niet door hebben dat ze zichzelf opofferen.
4. Dat jonge mantelzorgers geremd kunnen worden in hun ontwikkeling.

Wat betekent: ‘Jonge mantelzorgers zijn vaak meer empathisch’ (al.7)?

1. Jonge mantelzorgers zijn meer volwassen
2. Jonge mantelzorgers zijn vaak aardiger
3. Jonge mantelzorgers hebben meer inlevingsvermogen
4. Jonge mantelzorgers zijn vaak meer serieus

Wat is de relatie tussen al. 7 en al. 8?

1. Oorzaak - gevolg
2. Opsomming - tegenstelling
3. Probleem - oplossing

Wat doet de schrijver in al. 9?

1. Hij geeft een samenvatting van het voorgaande deel van de tekst.
2. Hij trekt een conclusie op basis van het voorgaande deel van de tekst.
3. Hij noemt nog een ander voorbeeld bij het voorgaande deel van de tekst.
4. Hij geeft aanvullende informatie bij het voorgaande deel van de tekst

Welke zin geeft het beste de hoofdgedachte van de tekst weer?

1. 1 op de 5 scholieren is mantelzorger maar gelukkig worden er ook leuke dingen voor hen georganiseerd.
2. Een grote groep scholieren is mantelzorger wat grote gevolgen kan hebben voor hun ontwikkeling.
4. Eén op de vijf scholieren geeft mantelzorg tegenover één op de drie volwassenen.

Lesdoelen behaald?

- Je hebt geoefend met begrijpend lezen voor de toets

- Je kent de woorden op het bord die vaak in de toets voorkomen

Woorden die vaak in een TOA-toets komen

Figuurlijk taalgebruik/letterlijk taalgebruik

Overtuigen

Informeren

Amuseren

Instrueren 

Overhalen/activeren