Spelling §1.9-3.9

Spelling
Talent 1.9, 2.9 en 3.9

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling
Talent 1.9, 2.9 en 3.9

Slide 1 - Tekstslide

Welke zin is correct geschreven,
lettend op leestekens en hoofdletters?
A
Mijn buurvrouw janny schreeuwde tegen haar kleinkind, sta stil!
B
Mijn buurvrouw Janny schreeuwde tegen haar kleinkind, sta stil.
C
Mijn buurvrouw Janny schreeuwde tegen haar kleinkind: 'Sta stil!'
D
Mijn buurvrouw Janny schreeuwde tegen haar klein kind: 'Sta stil.'

Slide 2 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters.
A
Jantje vroeg: 'Ga je mee?'
B
Jantje vroeg: 'Ga je mee'?
C
jantje vroeg: 'ga je mee'
D
Jantje vroeg: 'ga Je mee?'

Slide 3 - Quizvraag

Plaats leestekens: het krantenmeisje zegt de brommende man is weer te laat.
A
'Het krantenmeisje': zegt de brommende man 'is weer te laat'.
B
'Het krantenmeisje,' zegt de brommende man 'is weer te laat'.
C
'Het krantenmeisje,' zegt de brommende man, 'is weer te laat.'
D
'Het krantenmeisje' zegt de brommende man, 'is weer te laat.'

Slide 4 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters.
A
Mijn trainer zei jij mag meetrainen met de selectie.
B
Mijn trainer zei: 'Jij mag meetrainen met de selectie.'
C
Mijn trainer zei: 'jij mag meetrainen met de selectie.'
D
Mijn trainer zei: 'jij mag meetrainen met de selectie'

Slide 5 - Quizvraag

Staan de leestekens goed?

Terwijl ik aan het 'zoomen' was, dacht ik: kon ik jou maar weer in levende lijve ontmoeten.
A
JA
B
NEE

Slide 6 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven,
lettend op leestekens en hoofdletters?
A
De bedrijfshulpverlener belde 112 want hij vertrouwde de situatie niet.
B
De bedrijfshulpverlener belde 112: 'Hij vertrouwde de situatie niet!'
C
De bedrijfshulpverlener belde 112, want hij vertrouwde de situatie niet.
D
De bedrijfshulpverlener belde 112: 'Hij vertrouwde de situatie niet.'

Slide 7 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: racen
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 8 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 9 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vriendje (skaten)
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 10 - Quizvraag

Engelse werkwoorden:
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 11 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd : Hij (deleten)
A
deletete
B
delet
C
delette
D
deletette

Slide 12 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 13 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Wat is de juiste spelling?
Voordat ik een date heb gevonden, heb ik al veel ...
A
geswipt
B
geswipet
C
geswiped

Slide 14 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 15 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: joggen
A
jogde
B
joggete
C
joggte
D
jogte

Slide 16 - Quizvraag

werkwoordspelling
De jongens (begeleiden) gisteren de vrouw naar huis.
A
begeleiden
B
begeleidden
C
begeleidde
D
begeleden

Slide 17 - Quizvraag

werkwoordspelling
Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 18 - Quizvraag

werkwoordspelling
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurde

Slide 19 - Quizvraag

Werkwoordspelling
Het ene station doet het beter dan het andere, zoals te zien is op een door de NRC (verspreiden) kaart.
A
verspreide
B
verspreidde
C
verspreid
D
verspreidt

Slide 20 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 21 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes.
Het kind zocht [huilen] naar zijn moeder.
A
huilend
B
huilent
C
huilende
D
gehuilend

Slide 22 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes.
Aan de toelatingseisen van de opleiding wordt niet [tornen].
A
tornend
B
getornd
C
getornt
D
getorneerd

Slide 23 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes.
Een belangrijk hoofdstuk was [wijden] aan de unieke koraalformaties.
A
geweten
B
geweid
C
gewijt
D
gewijd

Slide 24 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes.
[luisteren] naar dit debat is men geneigd een aantal principiële vragen te stellen.
A
Geluisterd
B
Luisterden
C
Luisterend
D
Luisterent

Slide 25 - Quizvraag

Welke zin is foutloos?
Let op hoofdletters, leestekens en werkwoordspelling
A
Zij zouden wel willen weten wetenschappers te meldden.
B
"Luister jongen, oma had een mooie oude houten linnenkast."
C
Toen de voorzitter weer tot zichzelf gekomen was, kon de vergadering worden voortgezet.
D
De eerste vier maanden van zijn leraarschap, lijkt die docent veel ellende te hebben meegemaakt.

Slide 26 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
lange afstand raket
B
langeafstandsraket
C
D
langeafstands-raket

Slide 27 - Quizvraag