HV2 - Snelcursus 2
1 / 27
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat is de hoofdstad van Duitsland?
A
Wenen
B
Berlijn
C
Hamburg
D
Zürich
Slide 3 - Quizvraag
Welke Duitse stad ligt verder van de Nederlandse grens?
A
Köln
B
Berlijn
C
Warschau
D
Moskou
Slide 4 - Quizvraag
Ben je wel eens in een Duitstalig land geweest, zo ja waar?
Slide 5 - Woordweb
Noem minstens 3 landen waar Duits gesproken wordt
Slide 6 - Woordweb
Slide 7 - Video
Welke persoonlijk
voornaamwoorden ken je?
voornaamwoorden ken je?
Slide 8 - Woordweb
NL -> DE
knap
knap
A
hubsch
B
hübch
C
hübsch
D
huëbsch
Slide 9 - Quizvraag
DE -> NL
heiraten
heiraten
Slide 10 - Open vraag
Sleep de persoonlijk voornaamwoorden naar de juiste plek
ik
jij
hij
zij
het
men
wij
jullie
zij
U
ich
du
er
sie
es
sie (mv)
ihr
wir
Sie
man
Slide 11 - Sleepvraag
DE -> NL
der Schüler
der Schüler
A
de student
B
de leerling
C
de school
D
de sleutel
Slide 12 - Quizvraag
NL -> DE
irritant
irritant
A
nerfig
B
nergiv
C
nervig
D
vering
Slide 13 - Quizvraag
DE -> NL
die Beziehung
die Beziehung
A
de wijk
B
de betrekking
C
het plezier
D
de relatie
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Maak de stam van 'machen'
Schrijf zonder streepje!
Schrijf zonder streepje!
Slide 19 - Open vraag
DE laufen = lopen NL
Is dit een regelmatig werkwoord?
Is dit een regelmatig werkwoord?
A
ja, want de stam verandert niet
B
ja, want dit is hetzelfde als in het NL
C
nee, want dit is hetzelfde als in het NL
D
Gozâh, ik heb geen idee
Slide 20 - Quizvraag
NL -> DE
maken / doen
maken / doen
A
tun
B
machen
C
maken
D
machte
Slide 21 - Quizvraag
NL: Jullie doen vandaag veel.
DE: Ihr ....... heute viel.
DE: Ihr ....... heute viel.
Slide 22 - Open vraag
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Hoeveel woorden Duits heb je gesproken?
Slide 25 - Poll
Noem 3 persoonlijk voornaamwoorden met de vertaling
