In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Nederlands
1D dinsdag 20 september.
Slide 1 - Tekstslide
Wat heb je op je tafel liggen?
- Je schrift.
- Je werkboek.
- Je iPad.
- Een pen of potlood.
Slide 2 - Tekstslide
Programma
Lezen
Controle van het huiswerk
Herhaling
Nakijken
3e uur
09.45 - 10.30u
Slide 3 - Tekstslide
Leerdoel
Je leert werkwoorden herkennen.
Slide 4 - Tekstslide
Lezen
timer
7:00
Slide 5 - Tekstslide
Leg je schrift open op tafel. Zo kan ik zien wat je gemaakt hebt.
Slide 6 - Tekstslide
Herhaling
Bekijk de volgende zin:
De artiesten hebben een luid applaus gekregen.
Welke twee werkwoorden (ww) staan in deze zin?
hebben en gekregen
Het werkwoord is een woordsoort.
In een zin staan altijd één of meer werkwoorden!
Slide 7 - Tekstslide
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt. Sommige werkwoorden hebben een onduidelijke betekenis: hebben, kunnen, moeten, mogen, worden, zijn of zullen.
Slide 8 - Tekstslide
Zo herken je een werkwoord
Een werkwoord kun je vervoegen. Je maakt er dan verschillende werkwoordsvormen van.
Bijvoorbeeld krijgen:
krijg, krijgt, krijgen, kreeg, kregen, gekregen.
Slide 9 - Tekstslide
Eens kijken wat je al weet..
Fouten maken mag!
We reageren niet op elkaar tijdens de oefening.
Slide 10 - Tekstslide
Kies het werkwoord of de werkwoorden.
A
fietsen
B
huis
C
koning
Slide 11 - Quizvraag
Kies het werkwoord of de werkwoorden.
A
kopen
B
lachen
C
onder
Slide 12 - Quizvraag
Kies het werkwoord of de werkwoorden.
A
rappen
B
smiley
C
verhuizen
D
zwemmen
Slide 13 - Quizvraag
Heel goed! We gaan verder!
Slide 14 - Tekstslide
Noteer bij de volgende zinnen alle werkwoorden.
Slide 15 - Tekstslide
Vanmorgen bestelde ik al mijn schoolspullen in één keer online.
Slide 16 - Open vraag
Met het hete weer drink ik wel drie liter water op een dag.
Slide 17 - Open vraag
Wanneer installeren jullie die app nou een keer?
Slide 18 - Open vraag
Jolanda heeft alle vakanties in haar agenda genoteerd
Slide 19 - Open vraag
Noteer van de volgende woorden het hele werkwoord.
Slide 20 - Tekstslide
Bijvoorbeeld:
ww = loop
hele ww = lopen
Slide 21 - Tekstslide
gemaakt
Slide 22 - Open vraag
praat
Slide 23 - Open vraag
lachtte
Slide 24 - Open vraag
mailt
Slide 25 - Open vraag
gingen
Slide 26 - Open vraag
Dan gaan we nu nakijken.
Pak je schrift erbij. Heb je een antwoord niet goed? Verbeter deze dan.
Slide 27 - Tekstslide
Je mag dit doen met degene die naast je zit, of voor jezelf.
Slide 28 - Tekstslide
Dat was 'm alweer. Morgen gaan we verder met een nieuwe paragraaf!