Beredeneerde gok: je benoemt wat de ander je heeft verteld in je eigen woorden. Soms benoem je wat nog niet is gezegd. Je spreekt uit wat je vermoedt dat de ander bedoelt: een beredeneerde gok.
Statement: je spreekt het uit als een statement. Dus niet als een vraag. Je stem gaat dan ook omlaag aan het einde van de zin.
Neutraal: bij het uitspreken van de statement, laat je niet merken wat je er zelf van vindt. Dus niet in je stem, mimiek of woorden. Je gebruikt woorden die bij de ander passen.
Kernachtig: je formuleert je reflectie kernachtig. Je vermijdt inleidingen als ‘ik hoor je zeggen dat …’ of ‘Ik begrijp dat …’
Stilte: nadat je het statement hebt uitgesproken, laat je een stilte vallen. De ander krijgt dan de gelegenheid erop te reageren.
Opnieuw reflecteren: als de ander nog iets toevoegt of corrigeert, reflecteer je opnieuw. Dit doe je net zo lang totdat je de ander begrijpt.
Doorvragen: hoe weet je of je de ander begrijpt? Als de ander zegt: “Ja, precies” dan weet je dat je de essentie te hebt pakken. Dat is het moment om een nieuwe vraag te stellen.