Vaak één hoofdpersoon, soms meerdere: over hem/haar gaat het verhaal, je weet wat hij/zij denkt en voelt, bij hem/haar ligt het perspectief
andere personages: bijfiguren
Slide 3 - Tekstslide
perspectief
ik-perspectief: het verhaal is in de ik-vorm geschreven
hij/zij-perspectief: het verhaal is in de hij- of zij-vorm geschreven.
wisselend perspectief: het verhaal in vanuit verschillende personages geschreven. Bijv. in het ene hoofdstuk ligt het perspectief bij het ene personage, in het andere hoofdstuk bij een ander.
Slide 4 - Tekstslide
of probleemboek
Slide 5 - Tekstslide
Smaak - genre
Als iemand jou vraagt van wat voor soort films en series jij houdt, kun je dat waarschijnlijk in een paar woorden uitleggen. Zo is het ook met boeken. Om uit te leggen wat jouw smaak is, kun je iets zeggen over het onderwerp en het genre.
Slide 6 - Tekstslide
Onderwerp - genre fictieboek
Het onderwerp – datgene waarover het verhaal gaat, bijvoorbeeld: voetbal, pesten of vriendschap.
Het genre(spreek uit: zjan-re), het soort verhaal.
In de bibliotheek staat op de boeken een pictogram dat het genre aanduidt, bijvoorbeeld:
Slide 7 - Tekstslide
par. 4 over gedichten
kenmerken van een gedicht:
mooie en bijzondere woorden
typografie (regels en woorden zijn anders verdeeld dan in een boek)
heel vaak over gevoelens: verdriet, verliefdheid
kan ook over gewone dingen gaan: andere manier naar kijken
kan rijmen, maar hoeft niet
je hoeft een gedicht niet te begrijpen......
Slide 8 - Tekstslide
Haiku: kort gedichtje van drie regels dat bestaat uit precies 17 lettergrepen: de eerste regel heeft 5 lettergrepen, de tweede 7 en de derde weer 5.
Slide 9 - Tekstslide
Strofe
Strofe = Een gedicht bestaat uit versregels. De versregels die in groepjes bij elkaar staan noem je een strofe.
Je zou het kunnen zien als de alinea's van een gedicht.
Slide 10 - Tekstslide
zin: begint met hoofdletter en eindigt met punt/uitroepteken