Tekst 2A: ὑμῶν τῷ πλήθει ἑταῖρός waarom vermeldt Sokrates dit?
1 / 29
volgende
Slide 1: Open vraag
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Tekst 2A: ὑμῶν τῷ πλήθει ἑταῖρός waarom vermeldt Sokrates dit?
Slide 1 - Open vraag
Tekst 2A: ἤρετο γὰρ δὴ wat verklaart γὰρ?
Slide 2 - Open vraag
Tekst 2A: Met welk woord laat Sokrates blijken dat ook hij vindt dat de vraag die Chairefon aan het orakel stelde nogal ongewoon was?
Slide 3 - Open vraag
καὶ τούτων πέρι (11): waarnaar verwijst dit woord?
Slide 4 - Open vraag
Tekst 2B
Slide 5 - Tekstslide
2 μοι ἡ διαβολὴ: wat bedoelt Sokrates hiermee?
Slide 6 - Open vraag
Op welke manier laat Sokrates blijken dat hij zelf verbaasd was over het antwoord van de godheid?
Slide 7 - Open vraag
Waarom neemt Sokrates het orakel serieus?
Slide 8 - Open vraag
r.9 μόγις πάνυ: waarom?
Slide 9 - Open vraag
Tekst 2C
Slide 10 - Tekstslide
Wat bedoelt Sokrates met ἐνταῦθα εἴπερ που?
Slide 11 - Open vraag
τοιοῦτόν τι ἔπαθον (6-7): welke ervaring?
Slide 12 - Open vraag
5: Sokrates wil de naam van de man die hij ondervaagd heeft niet noemen, maar hij vermeldt wel dat het om een politieke leider gaat. Waarom vindt hij dit gegeven wel belangrijk om te vermelden?
Slide 13 - Open vraag
ἔδοξέ μοι t/m εἴη δ᾽ οὔ: welke woorden vormen in deze zin een contrast?
Slide 14 - Open vraag
12-13: waarom heeft Sokrates zich bij de aanwezigen gehaat gemaakt, denk je?
Slide 15 - Open vraag
Zeg in eigen woorden waarom Sokrates vond dat hij wijzer was dan die politicus.
Slide 16 - Open vraag
Sluit Sokrates uit dat hij iets weet? Verklaar je antwoord.
Slide 17 - Open vraag
Wie is κἀκείνῳ r. 23
Slide 18 - Open vraag
Wie worden met ἄλλοις πολλοῖς r.23 bedoeld?
Slide 19 - Open vraag
2D
Slide 20 - Tekstslide
R.1 ᾖα welke tijd en persoon is dit?
Slide 21 - Open vraag
Welk stijlfiguur herken je in R.1-2?
Slide 22 - Open vraag
R.3-4: wat was ἀναγκαῖον voor Sokrates?
Slide 23 - Open vraag
εἰδέναι
A
perfectum inf
B
perfectum ptc
C
praesens inf
D
aoristus ptc
Slide 24 - Quizvraag
R.6 νὴ τὸν κύνα: leg uit waarom dit een krachtterm is.
Slide 25 - Open vraag
R.7 δεῖ γὰρ πρὸς ὑμᾶς τἀληθῆ λέγειν, waarom is dit een retorische truc?
Slide 26 - Open vraag
R.10 ζητοῦντι bij welk woord hoort dit? Wie zoekt er dus?
Slide 27 - Open vraag
φαυλότεροι ἐπιεικέστεροι: welke trap is dit? Welke trap heb je hierna nog?