H4, spelling, Talent p. 151 - 163 (2022)

HOOFDLETTERS
 
Talent vakboek, p. 151 - 153
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

HOOFDLETTERS
 
Talent vakboek, p. 151 - 153

Slide 1 - Tekstslide

hoofdletters 
1. begin van een zin 
                    --> let op apostrof: 't Gaat goed met mij. 
                                                             's Avonds is het al snel donker. 
                    --> let op getal:         365 dagen zijn alweer voorbij. 
                                                             8 uur hebben we gewacht. 
2. namen: persoonsnamen, aardrijkskundige namen, zaaknamen, merknamen  
                     --> Philip, Lauren, het Andesgebergte, Mars, de Efteling,                                                    Volkswagen, de Mariakerk, Utrecht



Slide 2 - Tekstslide

hoofdletters
3. achternamen met tussenvoegsels 
                        --> Pieter van Dalen, P. van Dalen, A. van Drongelen 
let op: 
Als er een voornaam of voorletter bij staat, schrijf je het tussenvoegsel met een kleine letter. 
Als de voornaam of voorletter ontbreekt, schrijf je het eerste tussenvoegsel met een hoofdletter. Schrijf geen hoofdletter na een liggend streepje. 
                         --> mevrouw Van Walderveen, meneer Van den Berg, mevrouw 
                                 Gruiters - van Braal  

Slide 3 - Tekstslide

hoofdletters
4. namen van volken en afleidingen daarvan
                            --> Amerikanen, Basken, Friezin, Nederlanders 

5. offiële namen van feestdagen
                            --> Kerstmis, Pasen, Moederdag, Hemelvaart 
let op: afleidingen van feestdagen krijgen een kleine letter
                            --> kerstvakantie, moederdagcadeau, paasfeest 

Slide 4 - Tekstslide

hoofdletters
6. historische gebeurtenissen 
                       --> Tweede Wereldoorlog, Hongerwinter, Franse Revolutie
let op: historische perioden krijgen een kleine letter 
                      --> ijstijd, middeleeuwen, renaissance 

7. titels van boeken, films etc. 
                      --> Het diner, Titanic, De verwarde cavia

Slide 5 - Tekstslide

hoofdletters
8. directe rede die volgt op een dubbele punt
                     --> De minister-president zei: 'De avondklok wordt
                             met drie weken verlengd.'

9. lettervormwoorden als de vorm van de hoofdletter bedoeld is
                     --> T-shirt, L-vorm 

Slide 6 - Tekstslide

geen hoofdletter
- windrichtingen: noorden, westen, zuidoosten. Let op: Zuid-Afrika, het rijke Westen 
- dagen, maanden, seizoenen: maandag, juni, winter
- namen van munten: euro, kroon, dollar
- soorten: cognac, bordeaux
- ambten en functies: rector, premier, prinses. Let op: de koning wordt Majesteit genoemd. 
 

Slide 7 - Tekstslide

extra instructie 
Heb je er nog niet genoeg van 
of wil je de regels over 
hoofdletters nog eens op een 
andere manier horen, bekijk dan dit
filmpje. 

Snap je het? Controleer jezelf en 
maak de vragen op de volgende 
slides. 

Slide 8 - Tekstslide

Wat is juist? Klik op het goede antwoord.
A
Woensdag
B
woensdag

Slide 9 - Quizvraag

Wat is juist? Klik op het goede antwoord.
A
mevrouw A. Van der Roest - van der Plaat
B
mevrouw Van der Roest - Van der Plaat
C
mevrouw A. van der Roest - van der Plaat
D
mevrouw A. van der Roest - Van der Plaat

Slide 10 - Quizvraag

Wat is juist? Klik op het goede antwoord.
A
Kerstmis
B
kerstmis

Slide 11 - Quizvraag

Wat moet met een hoofdletter? Neem de hele zin over.

's morgens gaat mevrouw koudijs graag op haar batavus naar de bovenbuurtweg in het zuiden van ede.

Slide 12 - Open vraag

Wat moet met een hoofdletter? Neem de hele zin over.

meneer van den brink - de visser werkt op de zuidas in amsterdam-zuid.

Slide 13 - Open vraag

opdracht Talent 
Maak opdracht 1 van paragraaf 6.2. Deze opdracht gaat natuurlijk over hoofdletters. 

(WERKBOEK BLZ. 104/105)

Slide 14 - Tekstslide

Wat is juist?
A
pannekoek
B
pannenkoek

Slide 15 - Quizvraag

 tussen-n / tussen-s / koppelteken 


Talent vakboek, p. 154-157 

Slide 16 - Tekstslide

Wat is juist?
A
video-installatie
B
videoinstallatie

Slide 17 - Quizvraag

tussen -n en tussen -s 
tussen -n: 
- als het eerste deel van het woord een zelfstandig naamwoord is én alleen een meervoud op -n heeft 
                  --> boekenkast, kattenbak, boerenkaas, paardenbloem
                          pannenkoek 

Slide 18 - Tekstslide

tussen -n en tussen -s
geen tussen -n: 
- eerste deel heeft geen meervoud: gerstenat, tarwebrood
- eerste deel heeft ook een meervoud op -s: ladekast, gedachtegang
- eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: hogeschool, blindedarm, huilebalk 
- van het eerste deel is er maar één: zonnepanelen, maneschijn 
- het eerste deel versterkt en is een bijvoeglijk naamwoord: beresterk, reuzeleuk
- woord is niet meer herkenbaar als samenstelling: klerelijer, bolleboos 

Slide 19 - Tekstslide

tussen -n of tussen -s 
tussen -s
- hoor je een s, dan schrijf je een s: stadswacht, verkeerslicht

- hoor je het niet goed, vervang dan het tweede deel door een ander woord
                 --> beroepssoldaat (want: beroepsmilitair)
                 --> stadsschouwburg (want: stadswacht)

Slide 20 - Tekstslide

extra instructie 
Heb je er nog niet genoeg van
of wil je de bovenstaande 
regels nog eens op 
een andere manier horen,
bekijk dan dit
filmpje. 

Slide 21 - Tekstslide

koppelteken (liggend streepje) 
1. klinkerbotsing (voorkom uitspraakproblemen)
               --> mee-eten (meeeten) , mini-jurk (minijurk), 
                      studie-uren (studieuren) 
let op: 
               --> warmteafgifte (ea gebruiken wij niet als tweeklank)
               --> radioactief (oa gebruiken wij niet als tweeklank) 

Slide 22 - Tekstslide

koppelteken (liggend streepje)
2. gelijkwaardige delen: chef-kok (hij is zowel chef als kok), tolk-vertaler 
3. letters, cijfers, symbolen: hbo-docent, 20+-kaas, %-teken 
4. woord + naam: kabinet-Rutte, commissie-De Boer
5. voorvoegsels als niet, oud, ex, non, adjunct, interim, Sint: oud-voetballer, adjunct-directeur, non-fictie 
6. aardrijkskundige namen: Zuid-Holland, Nieuw-Zeelandse 
7. vaste woordcombinaties: sta-in-de-weg, doe-het-zelver, nek-aan-nekrace
          

Slide 23 - Tekstslide

extra instructie 
Heb je er nog niet genoeg van
of wil je de bovenstaande 
regels nog eens op
een andere manier horen,
bekijk dan dit
filmpje t/m 3:48 minuten. 

Slide 24 - Tekstslide

en nu even oefenen...
Heb je de alle theorie goed doorgenomen? Controleer jezelf en beantwoord de vragen op de volgende slides. 


Slide 25 - Tekstslide

Wat is juist?
A
notedop
B
notendop

Slide 26 - Quizvraag

Wat is juist?
A
politie-agent
B
politieagent

Slide 27 - Quizvraag

Wat is juist?
A
antivries
B
anti-vries

Slide 28 - Quizvraag

opdracht Talent 
Maak opdracht 2 van paragraaf 6.2. (WERKBOEK BLZ. 105)

OVERSLAAN: nummer 1-6-12-19-23-29-33-38

Slide 29 - Tekstslide

trema, apostrof

Talent vakboek, p. 158-159

Slide 30 - Tekstslide

trema
Bekijk het instructiefilmpje 
over het trema. Als je nog 
meer uitleg wilt, lees je 
de theorie op de volgende 
slides. 

Slide 31 - Tekstslide

trema
1. uitspraakproblemen in woorden die geen samenstelling zijn 
                              --> feeën, vacuüm, ambiëren, poëzie

2. als er geen uitspraakprobleem is, schrijf je geen trema
                              --> beantwoord, geolied, dieet 

3. als het laatste deel van een woord -ien, -eus of -eum is en het woord komt uit een vreemde taal, dan schrijf je geen trema
                               --> elektricien, opticien, luxueus, museum 

Slide 32 - Tekstslide

apostrof 
1. op de plek van een weggelaten letter
                       --> m'n jas, 's morgens
2. bij bezit, als er een uitspraakprobleem is
                       --> Irma's boek, Clary's jas (maar: Franks telefoon, 
                               Ariannes broodtrommel) 
3. bij bezit, als een woord of naam op een sis-klank (klinkt als een S)  eindigt 
                       --> Kees' viool, Inez' vader 

Slide 33 - Tekstslide

apostrof
4. bij meervoud, als er een uitspraakprobleem is 
                      --> geen autos, maar  auto's, menu's, paraplu's 
5. bij verkleinwoorden, als er een medeklinker voor de -y staat
                      --> baby'tje, lolly'tje (maar: essaytje)
6. bij afleidingen van cijfer- en letterwoorden
                       --> A4'tje, PSV'er, sms'je, vwo'er 
let op: als je een afkorting als woord uitspreekt, komt er geen apostrof
                       --> havoër 

Slide 34 - Tekstslide

extra instructie
Heb je er nog niet genoeg van 
of wil je de regels over de 
apostrof nog eens op een andere
manier horen, bekijk dan dit
filmpje. 

Snap je het? Controleer jezelf
en maak de vraag op de volgende slide. 

Slide 35 - Tekstslide

geen trema 





























trema
atheneum
egoisme
drieendertig
gekopieerd 
officieel 

Slide 36 - Sleepvraag

opdracht Talent 
Maak opdracht 3 van paragraaf 6.2. (LESBOEK BLZ. 105/106)

MAKEN: 4-5-7-9-11-12-14-18-19-22-26-27-29-31-34-36-37-38

Slide 37 - Tekstslide

meervoud en verkleinwoorden

Talent vakboek, p. 159-163

Slide 38 - Tekstslide

meervoud
1. -s vast aan het woord (als er geen uitspraakverwarring is):
                                --> lepels, cafés, vakanties, etuis, cowboys, 
                                        displays

2. 's
                                --> afkortingen: wc's, havo's, cd's
                                --> uitspraakverwarring: oma's, radio's, paraplu's
                                --> medeklinker voor y: baby's, pony's 

Slide 39 - Tekstslide

meervoud 
3. soms zijn er twee meervouden 
                        --> anekdoten, anekdotes
                        --> gedachten, gedachtes  
                        --> musea, museums 
4. Latijnse woorden op -icus, hebben een meervoud op i 
                        --> medicus, medici 
                        --> musicus, musici 

Slide 40 - Tekstslide

meervoud
5. meervouden op -ie

klemtoon op ie, dan schrijf je ieën 
                             --> kopie, kopieën, melodie, melodieën 

klemtoon niet op ie, dan schrijf je iën
                             --> porie, poriën, lelie, leliën  
                      

Slide 41 - Tekstslide

meervoud 
6. medeklinkerverdubbeling 
als een woord op -ik, -es of -et eindigt en de klemtoon valt op de laatste lettergreep, dan krijgt het meestal een extra medeklinker
                              --> ogenblik, ogenblikken
                              --> adres, adressen 
LET OP: als een woord op -ik, -es of et eindigt en de klemtoon valt op de eerste lettergreep, dan vervalt de extra medeklinker
                              --> havik, haviken 
                              --> luiwammes, luiwammesen 

Slide 42 - Tekstslide

meervoud
7. soms verandert de medeklinker in het meervoud: 
                    --> wolf, wolven 
                    --> geloof, geloven 
let op: bij woorden die uit het Grieks komen, blijft de f staan 
                    --> paragraaf, paragrafen 
                    --> filosoof, filosofen 

Slide 43 - Tekstslide

extra instructie 
Heb je er nog niet genoeg van
of wil je de regels over het 
meervoud nog eens op een 
andere manier horen, 
bekijk dan dit
filmpje. 

Slide 44 - Tekstslide

verkleinwoorden 
Bekijk het instructiefilmpje
over de verkleinwoorden. 
Als je nog
meer uitleg wilt, lees je
de theorie op de volgende
slides.
Snap je het? Ga dan door
naar de controlevragen. 

Slide 45 - Tekstslide

verkleinwoorden 
a, é, o, u 
verdubbel klinker
opa-opaatje
café-cafeetje
sommige woorden die op -e eindigen
-e vervalt
parachute-parachuutje
machine-machientje
-i
-ie 
taxi-taxietje
bikini-bikinietje
klinker + y 
-tje
essay-essaytje
display-displaytje
medeklinker + y
apostrof + -tje
baby-baby'tje
pony-pony'tje

Slide 46 - Tekstslide

Hoe schrijf je het meervoud van bacterie?

Slide 47 - Open vraag

Hoe schrijf je het meervoud van monnik?

Slide 48 - Open vraag

Hoe schrijf je het verkleinwoord van ski?

Slide 49 - Open vraag

Hoe schrijf je het verkleinwoord van diner?

Slide 50 - Open vraag

opdracht Talent 
Maak opdracht 4 van paragraaf 6.2. (WERKBOEK BLZ. 106/107)

Slide 51 - Tekstslide