HA3: spelling: trema en apostrof

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Vandaag

absenten

huiswerk nakijken

uitleg trema en apostrof

huiswerk

trema en apostrof

Huiswerk nakijken

Leren blz. 163

Maken opdracht 3 blz. 164

Uitleg theorie: trema en apostrof

Om uitspraakproblemen te voorkomen gebruik je trema’s en apostrof

Het trema gebruik je:

- Om te voorkomen dat twee klinkers in één woord samen worden uitgesproken: discussiëren, coördinatie, beïnvloeden

- Er is dus geen trema nodig in: gediscussieerd, geolied, draaiing

- In leenwoorden: überhaupt, rösti, föhn

Uitleg theorie: trema en apostrof

De apostrof gebruik je:

- Als weglatingsteken: ‘s morgens, Lex’ auto, ‘s- Gravenhage

- Om uitspraakproblemen te voorkomen als je een –s schrijft achter woorden op -i, -o, -u –a en –y: accu’s, pony’s

- Ezelsbruggetje: ik hou van ys

- In afleidingen van letterwoorden: cc’en, dvd’tje, zzp’er

- In meervouden van initiaalwoorden: pc’s, tv’s

- In verkleinwoorden op –y: baby’tje

Let op: in samenstellingen gebruik je geen trema of apostrof, maar een koppelteken: auto-export, na-apen

Huiswerk nakijken

Maken opdracht 4 blz. 164

Hoe schrijf je onderstaand woord? Plaats zo nodig een trema, apostrof of koppelteken!

gluhwein, huttenkase

1. gluhwein, huttenkase
2. gluh-wein, hutten-kase
3. gluh'wein, hutten'kase
4. glühwein, hüttenkäse

Hoe schrijf je onderstaand woord? Plaats zo nodig een trema, apostrof of koppelteken!

euros

1. euros
2. euro's

Hoe schrijf je onderstaand woord? Plaats zo nodig een trema, apostrof of koppelteken!

A4tje

1. A4tje
2. A4-tje
3. A4'tje
4. A'4tje

Hoe schrijf je onderstaand woord? Plaats zo nodig een trema, apostrof of koppelteken!

cowboys

1. cowboys
2. cowboy's

Leestekens: apostrof, trema

Welke is goed?

1. bacteriën
2. bacterieën

Leestekens: apostrof, trema

Welke is goed?

1. babytje
2. baby'tje

Hoe schrijf je onderstaand woord? Plaats zo nodig een trema, apostrof of koppelteken!

besproeiing

1. besproeiing
2. besproeiïng
3. besproei-ing
4. besproei'ing

Leestekens: apostrof, trema

Welke is goed?

1. hobbies, cranberry's
2. hobby's, cranberries
3. hobbies, cranberries
4. hobby's, cranberry's

Leestekens: apostrof, trema

Welke is goed?

1. pc's, jaloeziën
2. pc's, jaloezieën
3. pcs, jaloeziën
4. pcs, jaloezieën

In samenstellingen gebruik je ...

1. trema
2. apostrof
3. koppelteken

werkwoordspelling

1. Het hout is opgebrandt.
2. Het hout is opgebrand.
3. Het hout is opgebrant.

werkwoordspelling

1. hij bediend
2. hij bedient

(Worden) jij ook gek van al die werkwoordspelling?

1. Wordt
2. Word

werkwoordspelling

1. Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
2. Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

werkwoordspelling

1. Gisteren verhuisden we naar Groningen.
2. Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Wat doe ik bij werkwoordspelling het eerst?

1. ik kijk of het in te vullen woord een persoonsvorm is
2. Ik kijk in welke tijd de zin staat.
3. Ik kijk wat het onderwerp van de zin is.
4. Ik vul maar gewoon wat in.

(Worden) jij ook gek van al die werkwoordspelling?

1. Wordt
2. Word

werkwoordspelling

1. hij bediend
2. hij bedient

Wat doe ik bij werkwoordspelling het eerst?

1. ik kijk of het in te vullen woord een persoonsvorm is
2. Ik kijk in welke tijd de zin staat.
3. Ik kijk wat het onderwerp van de zin is.
4. Ik vul maar gewoon wat in.

werkwoordspelling

1. Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
2. Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

werkwoordspelling

1. Gisteren verhuisden we naar Groningen.
2. Gisteren verhuisten we naar Groningen.

werkwoordspelling

1. Het hout is opgebrandt.
2. Het hout is opgebrand.
3. Het hout is opgebrant.

werkwoordspelling

1. Het hout is opgebrandt.
2. Het hout is opgebrand.
3. Het hout is opgebrant.

werkwoordspelling

1. Hij bediend
2. Hij bedient

werkwoordspelling

1. Gisteren verhuisden we naar Groningen.
2. Gisteren verhuisten we naar Groningen.

werkwoordspelling

1. Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
2. Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.

1. besteden
2. besteede
3. besteedden
4. besteeden

Wat doe ik bij werkwoordspelling het eerst?

1. ik kijk of het in te vullen woord een persoonsvorm is
2. Ik kijk in welke tijd de zin staat.
3. Ik kijk wat het onderwerp van de zin is.
4. Ik vul maar gewoon wat in.

(Worden) jij ook gek van al die werkwoordspelling?

1. Wordt
2. Word

Huiswerk

Leren Spelling H4 

maken opdracht 5, 6 en 7