Landdegradatie

Hoofdstuk 3 
Landdegradatie


Let op: als je begrippen/woorden in de presentatie niet begrijpt zoek je ze op!

Doel: 
Je begrijpt hoe de geofactoren het landschap op aarde beïnvloeden. 
Je kent de begrippen landdegradatie, bodemerosie, verzilting, verwoestijning.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 
Landdegradatie


Let op: als je begrippen/woorden in de presentatie niet begrijpt zoek je ze op!

Doel: 
Je begrijpt hoe de geofactoren het landschap op aarde beïnvloeden. 
Je kent de begrippen landdegradatie, bodemerosie, verzilting, verwoestijning.

Slide 1 - Tekstslide

Wat is landdegradatie?
A
Het onbruikbaar worden van land.
B
De kwaliteitsvermindering van land.
C
Het uitbreiden van de woestijn.
D
Slechte landbouw.

Slide 2 - Quizvraag

Geofactoren, herhaling H2

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een landschapszone en een klimaat?
A
een landschapszone is een gebied met geofactoren, klimaat gaat over de atmosfeer
B
een landschapszone is een soort klimaat
C
een landschapszone is aaneengesloten, een klimaat niet
D
een landschapszone heeft een bepaalde temperatuur en neerslag

Slide 4 - Quizvraag

Invloed van de mens
Er wordt meer geproduceert in de landbouw dan dat er vraag naar is. 

Waarom is er nog altijd ruimte nodig dan?

Slide 5 - Tekstslide

Meer zand
Verwoestijning zien we terug in aride en semi-aride gebieden. 

In deze gebieden is de flora en fauna aangepast aan de droogte. 

Hier moet de mens rekening mee houden, anders --> verwoestijning. 

Slide 6 - Tekstslide

Bevolkingsdruk
3 gevolgen: 
- Meer vee nodig --> overbeweiding. 
- Minder tijd voor de akkers om braak te liggen. 
- Gebruik van hout zorgt voor bodemerosie. 

Slide 7 - Tekstslide

Meer zout
Slechte irrigatie zorgt voor verzilting van de bodem. 

Het zoutgehalte neemt dan teveel toe in de bodem. 

Dit kan men tegenhouden door drainage. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 


Doelen: 

Je weet en begrijpt welke invloeden de mens op een landschap kan hebben. 

Je begrijpt wat bodemerosie is. 

Slide 10 - Tekstslide

Leg met behulp van het begrip hoge luchtdruk uit hoe het kan dat op 30 graden NB en ZB vaak aride gebieden voorkomen.

Slide 11 - Open vraag

Verklaar hoe het kan dat de mens ervoor kan zorgen dat een akker verzilt.

Slide 12 - Open vraag

Verklaar hoe het kan dat er meer verwoestijning zal ontstaat wanneer de bevolkingsdruk toeneemt.

Slide 13 - Open vraag

Bodemerosie
Een van vorm landdegradatie is bodemerosie. 

Hierdoor verdwijnt de bovenste verweringslaag van de bodem, deze laag is onmisbaar voor plantengroei. 

Slide 14 - Tekstslide

Bodemerosie
Twee soorten: 

Door water.

Door wind. 

Slide 15 - Tekstslide

Bodemerosie door water

Slide 16 - Tekstslide

Landdegradatie
Achteruitgang van de kwaliteit van het landschap. 

Dit kan ontstaan door overbeweiding, waardoor uiteindelijk verwoestijning kan ontstaan. 

Slide 17 - Tekstslide

Bodemerosie
Door het weghalen van de plantengroei kan het water meer eroderen in het landschap. 
Dit zien we veel terug in gebieden waar veel regen valt. 
(Af, Aw, BS, Cw)

Slide 18 - Tekstslide

Duurzaam landgebruik
(terassen)
Druppel irrigatie

Slide 19 - Tekstslide

Klimaatverandering

Slide 20 - Tekstslide

Positieve terugkoppeling
Ontdooide permafrost gebieden zijn een bron van methaan (CH4)
Methaan is gevoelig voor warmte. 

meer warmte is dus meer methaan
Meer methaan is een sterker broeikaseffect. 
Dit noemen we een positieve terugkoppeling

Slide 21 - Tekstslide

Versterkte bodemerosie.
1. Wat? 2. Waar? 3. Waarom daar? 4. Maatregelen?

Slide 22 - Open vraag

Verzilting.
1. Wat? 2. Waar? 3. Waarom daar? 4. Maatregelen?

Slide 23 - Open vraag

Verwoestijning.
1. Wat? 2. Waar? 3. Waarom daar? 4. Maatregelen?

Slide 24 - Open vraag

Beantwoord de hoofdvraag van H3: Hoe zorgt de mens voor schade aan het landschap en hoe kan dit worden tegengegaan?

Let op: antwoord in hele zinnen met hoofdletters en interpunctie.

Slide 25 - Open vraag

Is er nog iets aan het hoofdstuk onduidelijk?
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quizvraag

Zo ja, welke vragen heb je dan nog?

Slide 27 - Open vraag

Opdrachten
Bekijk de opdrachten uit het werkboek.

Zorg dat je alle opdrachten maakt!

Slide 28 - Tekstslide