2.1 & 2.2 werkwoordspelling in t.t. & v.t. en 2.3 voltooide tijd

2.1 & 2.2 werkwoordspelling in t.t. & v.t. en 2.3 voltooide tijd
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2.1 & 2.2 werkwoordspelling in t.t. & v.t. en 2.3 voltooide tijd

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de tegenwoordige tijd?

Slide 2 - Open vraag

2.1 werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe schrijf je de pv in t.t?
Er zijn drie vormen:
1. ik-vorm
2. ik-vorm + t
3. meervoud

Slide 4 - Tekstslide

Ik-vorm (de stam van een ww):
Ik loop
Ik vind
Ik beantwoord
Ik vertel

*Als jij/je achter de pv staat: loop je, vind je, beantwoord je, vertel je

Slide 5 - Tekstslide

Ik-vorm +t (stam van het ww +t) :
Jij loopt
Hij vindt
Sharon beantwoordt
hij vertelt

Slide 6 - Tekstslide

Meervoud (het hele ww) :
Wij lopen
Wij vinden
Jullie beantwoorden
jullie vertellen

Slide 7 - Tekstslide

Weet je nog 'smurft'?
*Weet je niet of er een -t achter moet?
*Verander het woord in smurf:

vind je/smurf je
zij verandert/zij smurft
hij beïnvloedt/hij smurft

Slide 8 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in:
'Damian ......(worden) 18 volgende week.'

Slide 9 - Open vraag

In dit rapport.....(ontbreken) de conclusie.'

Slide 10 - Open vraag

'De gemeente.......... (subsidiëren) het nieuwe project.

Slide 11 - Open vraag

'Eric .............(verhuizen) de spullen naar zijn nieuwe werkplek.'

Slide 12 - Open vraag

'Elke dag (veranderen) ......Lisa haar plannen voor de vakantie.'

Slide 13 - Open vraag

'Deze medicijnen (beïnvloeden)........je rijgedrag

Slide 14 - Open vraag

Dit was 2.1 werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd.

Je kan nu de opdrachten 1 & 2 maken.

Slide 15 - Tekstslide

2.2 persoonsvorm in de verleden tijd (v.t.)

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd?

Slide 17 - Open vraag

Wat is een zwak werkwoord en wat is een sterk werkwoord? Geef voorbeelden.

Slide 18 - Open vraag

Sterke en zwakke werkwoorden:
Sterke ww-> veranderen van klank in de verleden tijd & je schrijft ze zo kort mogelijk. 
loop/liep 
vind/vond
kijk/keek
Zwakke ww-> veranderen niet van klank in de verleden tijd.
De verleden tijd van zwakke ww krijgen uitgangen met -te of -de

Slide 19 - Tekstslide

Verleden tijd van zwakke werkwoorden:
Zwakke werkwoorden-> ik-vorm + te(n) de(n)
staken-staakte(n)
zweven-zweefde(n)

-te of -de als het onderwerp enkelvoud is.
-ten of -den als het onderwerp meervoud is.

Slide 20 - Tekstslide

Twijfel je over -te of -de? gebruik 't ex-kofschip 

Pak het hele werkwoord (infinitief) -en 

*Staken - stak -> K zit in 't ex-kofschip -> staakte(n)
*zweven - zwev -> v zit niet in 't ex-kofschip -> zweefde(n)

Dit gebruik je dus alleen bij de verleden tijd/voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden!

Slide 21 - Tekstslide

'Ik heb heel hard gejuich... voor mijn club.'

Slide 22 - Open vraag

'Op onze vorige vakantie (dansen) ....... we elke avond, waarna we ons (douchen)...... op de hotelkamer.'

Slide 23 - Open vraag

Ekrem (kiezen) ........... voor een andere studierichting en (genieten) ........... daar van zijn praktijkstages.

Slide 24 - Open vraag

Willem en Rachid (verwonden) .......... zich bij die botsing, waardoor Rachids arm hevig (bloeden) ...............

.

Slide 25 - Open vraag

Dit was 2.2 spelling in de v.t.
Maak de opdrachten 1, 2 & 3. 

Slide 26 - Tekstslide

Wat is ook alweer een
voltooid deelwoord?

Slide 27 - Woordweb

2.3 Spelling voltooid deelwoord:

Slide 28 - Tekstslide

Spelling voltooid deelwoord:

-Bij twijfel kan je 't ex-kofschip gebruiken

Slide 29 - Tekstslide

Voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord:
de gevangen vis - de getrokken kies - het bedorven eten

twijfel je over de spelling van het  bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoord?
*Schrijf het zo kort mogelijk
het geslachte vee - de verbrande kerstbomen - de vergrote foto

Slide 30 - Tekstslide

De barvrouw heeft de espressomachine grondig (reinigen)

A
gereigt
B
gereinigd
C
gereinigen
D
reinigen

Slide 31 - Quizvraag

Vanwege de storm is het vliegtuig op een andere luchthaven (landen)
A
geland
B
gelant
C
landen

Slide 32 - Quizvraag

De kinderen hebben op het strand een grote kuil (graven)

A
gegraven
B
gegraafd
C
gegraaft

Slide 33 - Quizvraag

Het (besteden)......... bedrag
A
besteede
B
besteedde
C
bestede

Slide 34 - Quizvraag

de (verkleden)............ artiest
A
verklede
B
verkleden
C
verkleedde

Slide 35 - Quizvraag

Dit was 2.3 spelling van het voltooid deelwoord

Maak nu de opdrachten 1 t/m 4. 

Slide 36 - Tekstslide