VT Sterke werkwoorden

Nederlands 24-5
Wat gaan we doen deze les? 
  1. Spullen op tafel en telefoons aan de zijkant
  2. Herhalen theorie vorige les (vt zwakke werkwoorden)
  3. Theorie vt sterke werkwoorden
  4. Zelfstandig werken
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 24-5
Wat gaan we doen deze les? 
  1. Spullen op tafel en telefoons aan de zijkant
  2. Herhalen theorie vorige les (vt zwakke werkwoorden)
  3. Theorie vt sterke werkwoorden
  4. Zelfstandig werken

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerkcontrole
1 t/m 4 op blz. 144-145

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

't ex kofschip
Gebruik 't ex kofschip als je een zwak werkwoord in de verleden tijd moet opschrijven.

Hoe?  --> voorbeeldzin: Selma (redden v.t.) ..... het niet om op tijd te zijn.
  1. Schrijf van het werkwoord de stam op: redd
  2. Kijk of de laatste letter in 't kofschip zit.
  3. Nee, dus +de of +den
  4. Schrijf in de zin de ik-vorm op: red. 
  5. Kijk wie het werkwoord uitvoeren. MV of EV? --> redde

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel deze les
Aan het einde van de les weet je 
  1. wat het verschil is tussen sterke en zwakke werkwoorden
  2. hoe je de sterke en zwakke werkwoorden in de verleden tijd moet opschrijven

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is een werkwoord?
A
Schilderij
B
Tuinman
C
Bakken
D
Verkoper

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is een werkwoord?
A
Drinken
B
Drankje
C
Voedsel
D
Maaltijd

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoord in deze zin?

Herman verkoopt volgend jaar zijn huis.
A
Heman
B
verkoopt
C
jaar
D
huis

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterk
Sterke werkwoorden hebben de kracht om te veranderen.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden
Van sommige werkwoorden verandert de klank als je de 
persoonsvorm (pv)  in de verleden tijd zet. Dat noem je 
sterke werkwoorden of klankveranderende werkwoorden.


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zet in de verleden tijd.
Wat gebeurt er met de klank?
WACHTEN
A
de klank verandert
B
de klank blijft gelijk

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet in de verleden tijd.
Wat gebeurt er met de klank?
SLAPEN
A
de klank verandert
B
de klank blijft gelijk

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je sterke werkwoorden ook wel?
A
klankveranderende werkwoorden
B
klankvaste werkwoorden

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van deze werkwoorden is een sterk werkwoord?
A
hopen
B
glijden
C
leiden
D
strooien

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Roepen, geven en brengen zijn sterke werkwoorden
A
ja, dat klopt
B
nee, brengen is zwak
C
nee, geven is zwak
D
nee, roepen is zwak

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterk of zwak?

DENKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterk of zwak?

WENSEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterk of zwak?

BIJTEN
A
sterk
B
zwak

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden
Lopen
Eten
Gamen
Kijken
Voetballen
Bakken

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werken
1 t/m 4 op blz. 172-173

Dit is huiswerk voor de les van dinsdag
timer
15:00

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Typ een voorbeeld van
een sterk werkwoord

Slide 25 - Woordweb

Bedenk zelf voorbeelden, zoals:
denk - dacht
lieg - loog
zwem - zwom