5. Bino // overige testen en informatie

Binoculair zien
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
OptiekMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Binoculair zien

Slide 1 - Tekstslide

Overig
In de voorgaande lessen hebben we alle testen besproken die moeten worden uitgevoerd tijdens het eindexamen.

In deze les gaan we de overige testen en informatie bespreken die ook betrekking hebben op het binoculaire zien.

Slide 2 - Tekstslide

Visusbalans
Visusbalans:
- wanneer beide ogen gelijk kijken en een gelijke visus hebben.

Geen visusbalans?
  • de media
  • retina
  • amblyopie
  • ongelijke correctie


Wanneer de media het visusverschil veroorzaakt, zien we aandoeningen zoals: keratoconus, cataract of glasvochttroebelingen (mouches volantes).
Als de retina de oorzaak is, dan kunnen we bijvoorbeeld denken aan: 
macula degeneratie, macula pucker, diabetische retinopathie.
Amblyopie is een ander woord voor lui oog. Wanneer één van de ogen een amblyoop oog is, zal de visus van dit oog beduidend lager zijn dan van het niet amblyope oog.
In dit geval is er sprake van een groot visusverschil.
Bij een groot verschil tussen de correcties van rechts en links kan ook een beeldgrootteverschil ontstaan. Dit noemen we aniseikonie. 
Hierdoor is er geen visusbalans door het beeldgrootteverschil.
Het kleine beeld geeft een lagere visus.

Slide 3 - Tekstslide

Refractie balanstest
Septum
Beeldscheiding vind plaats via een septum.
Hierdoor wordt de fusie ontkoppeld, maar de perifere fusie blijft in stand.
Via een spiegel wordt een rood-groen test aangeboden.
Aan de spiegel hangt een latje, waardoor voor rechts en links een gescheiden beeld wordt gevormd.
De scheiding is ongeveer 35 mm (halve PD).
De klant moet met beide ogen kijken.

Slide 4 - Tekstslide

Refractie balanstest
Septum
Voordeel:
  • het is een simpele test
  • het geeft een rustig beeld
  • alles blijft helder; geen polaroidfilter

Nadeel:
  • de klant moet heel stil zitten
  • bij beweging moet het septum opnieuw ingesteld worden
  • het is moeilijk in te stellen

Slide 5 - Tekstslide

Refractie balanstest
Graefe prisma
Beeld wordt gescheiden voor een 6 prismaglas die verticaal voor het rechteroog wordt geplaatst.
>> het beeld van het rechteroog verspringt naar boven (prisma basis 270).

Het rechteroog ziet het bovenste beeld.
Het linkeroog ziet het onderste beeld.
Klant kijkt met beide ogen naar het bovenste vlak; waar is het zwarter?
Corrigeer op het rechteroog.
Klant kijkt met beide ogen naar het onderste vlak; waar is het zwarter?
Corrigeer op het linkeroog.

Slide 6 - Tekstslide

Refractie balanstest
Graefe prisma
Voordeel:
  • heel eenvoudig toe te passen

Nadeel:
  • onrustig, het beeld beweegt veel
  • centrale fusie en periferie zijn verbroken

Slide 7 - Tekstslide

Refractie balanstest
Polaroid letters
De volgende test wordt gebruikt:


Het rechteroog ziet de bovenste rij, het linkeroog de onderste rij (of andersom).
De scherpte van beide rijen wordt met elkaar vergeleken voor de visusbalans.

Je controleert eerst het oog met de hoogste visus en vervolgens het oog met de laagste visus.

>> het is niet de bedoeling dat je zoekt naar gelijke scherpte tussen beide ogen.

Beide ogen laten kijken naar de rij die het scherpst wordt waargenomen (= hoogste visus). 
S +0.25 geven op het oog met hoogste visus, tot het slechter wordt.
S -0.25 geven op het oog met laagste visus, tot het gelijk blijft.

Beide ogen gelijke visus: dan S +0.25 voor het dominante oog en S -0.25 voor het niet-dominante oog.

Slide 8 - Tekstslide

Refractie balanstest
Balans met een sferisch glas
Deze test pas je toe wanneer een groot visusverschil tussen het rechter- en het linkeroog aanwezig is.
>> Een binoculaire test, die monoculair wordt toegepast.

De test wordt afgenomen op het kleinst mogelijke optotypen die de klant nog kan lezen (binoculair).

  • S +0.25 voor het beste oog houden >> geven bij gelijk of beter.
  • S -0.25 voor het slechtste oog houden >> geven bij beter.

Slide 9 - Tekstslide

Oogspierbalanstest
Schobertest
  • rood-groen filter
  • testafstand is 6 meter
  • in het donker uitvoeren
  • simultaan zien, zonder fusie
  • alleen diagnose, geen correctie!

>> rechteroog = rode kruis
>> linkeroog = groene cirkels
Diameter binnenste cirkel = 24 cm
Diameter buitenste cirkel = 36 cm
Kruis = 12 cm

Slide 10 - Tekstslide

Oogspierbalanstest // zonder fusie
Schobertest
Voorbeeld


verschuiving / testafstand = aantal prisma
6 / 6 = 1 prisma

Ongekruiste waarneming = esoforie = prisma temporaal

Diameter binnenste cirkel = 24 cm
Diameter buitenste cirkel = 36 cm
Kruis = 12 cm

Slide 11 - Tekstslide

Oogspierbalanstest // met fusie
Pola - kruis 
  • polarisatiefilters
  • rechteroog ziet staande streep
  • linkeroog ziet liggende streep


Klant kijkt met beide ogen naar het kruis.
Vraag hoeveel strepen zichtbaar zijn.
Beide strepen zichtbaar: waar staat de staande streep t.o.v. de liggende streep?
Voorbeeld:
welke oogstand is hier aanwezig en waar komt de basis van het prisma?
gekruiste waarneming (rechteroog ziet de staande streep)
dus een exoforie = prisma nasaal

Slide 12 - Tekstslide

Oogspierbalanstest // met fusie
(dubbele) wijzertest
Met de (dubbele) wijzertest zijn cycloforieën (verdraaiing van het oog) te meten.
Ook de vertekening door torische glazen is hierop waar te nemen. 


  • het rechteroog neemt de wijzers waar.
  • het linkeroog neemt de schaalverdeling waar.
>> oog naar binnen gedraaid = incycloforie
>> oog naar buiten gedraaid = excycloforie

Slide 13 - Tekstslide

Visusbepaling
Normaal gesproken hangt de visuskaart op 6 meter afstand.
Wanneer we deze afstand verkleinen, kan de klant de letters soms beter lezen.

Voorbeeld:
Klant leest visus 0.2 op 2 meter afstand:
testafstand / normale afstand (6 meter) x visusgetal
2 / 6 x 0.2 = 0.067

De testafstand verkleinen we wanneer de visus kleiner is dan 0.1.
De minimale testafstand is 1 meter.

Slide 14 - Tekstslide

Visusbepaling // vingers tellen
Na het verkleinen van de testafstand is de visus nog niet te meten: vingers tellen.

Een persoon met een visus van 1.0 kan op 60 meter afstand nog vingers tellen.

Voorbeeld:
Klant kan op 4 meter nog net de vingers tellen.
Visus = 4 / 60

De visus ligt tussen de 1 / 60 en 5 / 60, want bij 6 / 60 kan deze persoon de letterkaart op 6 meter lezen.

Slide 15 - Tekstslide

Visusbepaling // handbewegingen
Als de klant geen vingers meer kan tellen, gaan we over naar handbewegingen.
Een persoon met een visus van 1.0 kan op 300 meter afstand nog handbewegingen waarnemen.

Voorbeeld:
Klant kan op 3 meter nog handbewegingen waarnemen.
Visus = 3 / 300

De visus ligt tussen de 1 / 300 en 5 / 300, want bij 6 / 300 kan deze persoon nog vingerstellen.

Slide 16 - Tekstslide

Lichtperceptie en projectie
Als iemand geen handbewegingen meer kan waarnemen, gaan we over op lichtperceptie en projectie (m.b.v. een penlight).

Schijn op 1 meter afstand met een penlight naar de klant. De klant geeft één van de 3 mogelijkheden aan:
  • de klant ziet het lampje en geeft exact aan waar het lampje zich bevindt >> positieve lichtperceptie en projectie.
  • de klant ziet het lampje maar kan niet exact aangeven waar het lampje zich bevindt >> positieve lichtperceptie en negatieve projectie.
  • de klant ziet het lampje niet >> negatieve lichtperceptie en projectie (coecus = blind)

Slide 17 - Tekstslide

Monoculair dieptezien
Dieptezien gebeurt met 2 ogen (binoculair).
Toch kunnen we monoculair ook diepte waarnemen.

  • grootte verschillen
  • overlapping
  • perspectief
  • schaduwval
  • helderheid
  • snelheid

Slide 18 - Tekstslide