Maak van de twee mededelingen één zin.
Kies een passend verbindingswoord (doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra) en zet op de juiste plaats een komma. Plaats ook hoofdletters en punten.
1 Vandaag ga ik naar het zwembad, want/ omdat het is bloedheet is. (2p)
2 Michael houdt erg van spinazie, maar Olivia eet liever sperzieboontjes (2p)