P3

Welkom!
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

In de les Nederlands...
  • bij binnenkomst mobiel in de telefoontas
  • jas uit
  • werkboek B Talent en/ of po-boekje op tafel
  • schrift en etui op tafel
  • leesboek elke les mee en je start meteen met 10 minuten stil lezen 

Slide 2 - Tekstslide

Planning

Slide 3 - Tekstslide

Planning

Slide 4 - Tekstslide

Werkbladen po familiegeschiedenis
  1. Interview afnemen
  2. beschouwing schrijven
  3. interviewverslag maken
  4. inleiding van een interviewverslag
  5. slot van een interviewverslag 

Slide 5 - Tekstslide

APA-bronvermelding
Hoe?





> stencil

Slide 6 - Tekstslide

In de les Nederlands...
  • bij binnenkomst mobiel in de telefoontas
  • jas uit
  • werkboek B Talent en/ of po-boekje op tafel
  • schrift en etui op tafel
  • leesboek elke les mee en je start meteen met 10 minuten stil lezen 

Slide 7 - Tekstslide

Ga 10 minuten in stilte lezen

Slide 8 - Tekstslide

PO familiegeschiedenis
Deadlines
  • vrijdag 17 februari: onderwerp, personen, interviewvragen en voorwoord af.
  • vrijdag 24 februari: portret 1 af
  • vrijdag 17 maart: po helemaal af.

Let op: vanaf volgende week geen werktijd meer in de les! Vrijdag 17 februari ook maar één uur po-tijd.

Slide 9 - Tekstslide

Ga 10 minuten in stilte lezen

Slide 10 - Tekstslide

PO familiegeschiedenis
Deadlines
  • vrijdag 17 februari: onderwerp, personen, interviewvragen en voorwoord af.
  • vrijdag 24 februari: portret 1 af
  • vrijdag 17 maart: po helemaal af.

Let op: vanaf volgende week geen werktijd meer in de les! Vrijdag 17 februari ook maar één uur po-tijd.

Slide 11 - Tekstslide

Hoofdstuk 4
4.3 Lezen: opdracht 1, 2, 3, 4 + 6, 7, 8 + 10, 11, 12, blz. 24 - 29

Doel: 
o Ik ken het verschil tussen commerciële en ideële reclame.
o Ik weet wat een column is.

Slide 12 - Tekstslide

4.3 Commercieel of ideëel?

Slide 13 - Tekstslide

4.3 Commercieel of ideëel?
Een ideële organisatie is een organisatie die zich belangeloos inzet voor een bepaald doel of de promotie van een bepaald idee of ideaal. 

Commercieel is een woord dat wordt gebruikt bij personen, bedrijven en/of overheden die als doel hebben winst te maken.

Tekstdoel reclame: activeren en, soms, informeren.

Slide 14 - Tekstslide

Hoofdstuk 4
4.3 Lezen: opdracht 1, 2, 3, 4 + 6, 7, 8 + 10, 11, 12, blz. 24 - 29

Doel: 
o Ik ken het verschil tussen commerciële en ideële reclame.
o Ik weet wat een column is.

Slide 15 - Tekstslide

Ga 10 minuten in stilte lezen

Slide 16 - Tekstslide

Wat is een column?
Een kort stukje tekst in een krant, tijdschrift, op internet maar ook op radio of televisie.

  • kort stukje tekst (vast aantal woorden)
  • persoonlijk karakter (de schrijver iets over een (persoonlijke) gebeurtenis, geeft zijn mening of gaat een gesprek met de lezer aan. iemand die een column schrijft noem je een columnist)
  • vaste rubriek (wekelijks, maandelijks)
  • tekstdoel: amuserend en/ of overtuigen

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Week 8
4.3 Lezen: opdracht 1, 2, 3, 4 + 6, 7, 8, 10, 11, 12, blz. 24 - 29
opdrachten: 19, 23, 24 en 25, blz. 34 - 36

4.5 Woorden: 2, 3, 4, 5, 6, 11, 13 en 14, blz. 43 - 51

Doel: 
o Ik ken het verschil tussen commerciële en ideële reclame.
o Ik weet wat een column is.
  • Ik kan een hyperbool herkennen, benoemen en gebruiken.
  • Ik kan een eufemisme herkennen, benoemen en gebruiken.


Slide 19 - Tekstslide

Woorden 4.5
Hyperbool: Een hyperbool is een stijlfiguur waarbij iets opzettelijk wordt overdreven. Daardoor wordt de boodschap versterkt. Soms heeft een hyperbool een ironisch of komisch effect.
In de les stierf hij van verveling.
Zijn vrouw zat halfbevroren in de auto.

Eufemisme: Een eufemisme is een stijlfiguur waarbij met woorden iets mooier en vriendelijker wordt weergegeven. Het wordt gebruikt voor onderwerpen waarop een taboe rust, om iets onplezierigs te verhullen of om anderen niet te kwetsen.
werkster - interieurverzorgerster
Je maakt fouten - Je bent nog in ontwikkeling

Slide 20 - Tekstslide

Week 8
4.3 Lezen: opdracht 1, 2, 3, 4 + 6, 7, 8, 10, 11, 12, blz. 24 - 29
opdrachten: 19, 23, 24 en 25, blz. 34 - 36

4.5 Woorden: (2, 3, 4, 5, 6), 11, 13 en 14, blz. 43 - 51

Doel: 
o Ik ken het verschil tussen commerciële en ideële reclame.
o Ik weet wat een column is.
  • Ik kan een hyperbool herkennen, benoemen en gebruiken.
  • Ik kan een eufemisme herkennen, benoemen en gebruiken.


Slide 21 - Tekstslide

Ga 10 minuten in stilte lezen

Slide 22 - Tekstslide

Week 10
Voor aftekenen moet gemaakt en nagekeken zijn:

4.3 Lezen: opdracht 1, 2, 3, 4 + 6, 7, 8, 10, 11, 12, 19, 23, 24, blz. 24 - 36
4.5 Woorden: 11, 13 en 14, blz. 43 - 51 (klassikaal nakijken)

Doel: 
o Ik ken het verschil tussen commerciële en ideële reclame.
o Ik weet wat een column is.
  • Ik kan een hyperbool herkennen, benoemen en gebruiken.
  • Ik kan een eufemisme herkennen, benoemen en gebruiken.


Slide 23 - Tekstslide

Week 10
Po familiegeschiedenis, deadline 17 maart! Via Magister én op papier inleveren!

4.8 Grammatica woordsoorten: opdr. 3, 4, 5 en 6, blz. 66 - 70

Doel: 
  • Ik kan het betrekkelijk voornaamwoord benoemen
  • Ik kan het betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent benoemen


Slide 24 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten

Slide 25 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
Betrekkelijk voornaamwoord: verwijst terug naar een woord of groepje woorden dat al eerder is genoemd (het antecedent).
veel voorkomende btv: dat, die, wie, waar en wat.
Het meisje dat in de rij staat, heet Lotte.
Zij gaat naar een andere rij, wat niet slim is.

Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent: als wie of wat ook het antecedent is.
Wie dit lees is gek > De persoon die dit leest is gek (of: Degene die dit leest is gek)
Wat hij zei, klinkt redelijk > Het ding dat hij zei, klinkt redelijk (of: Dat wat hij zei, klinkt redelijk)

Slide 26 - Tekstslide

Ga 10 minuten in stilte lezen

Slide 27 - Tekstslide

Week 10

4.8 Grammatica woordsoorten: opdr. 3, 4, 5 en 6, blz. 66 - 70
Klaar? Maak opdracht 9, blz. 70-71 (kww = koppelwerkwoord hoeft niet, rest woordsoorten kun je terugvinden op blz. 173)

Doel: 
  • Ik kan het betrekkelijk voornaamwoord benoemen
  • Ik kan het betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent benoemen

Extra oefenen? 

Slide 28 - Tekstslide

Week 10
4.8 Grammatica woordsoorten: opdr. 3, 4, 5 en 6, blz. 66 - 70
4.9 Spelling: opdr. 1, 2, 3, 5 en 8 (blz. 73 - 80)

Doel: 
  • Ik kan het voltooid deelwoord en het tegenwoordig deelwoord goed spellen
  • Ik kan de leestekens accent, trema, weglatingsstreepje en koppelteken gebruiken
  • Ik kan de twintig dicteewoorden goed spellen



Slide 29 - Tekstslide

Week 10
Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord van zwakke werkwoorden schrijf je zo kort als de uitspraak toelaat.

Slide 30 - Tekstslide

Week 10
Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden verandert niet als je het bijvoeglijk gebruikt.

Hele werkwoord: stijgen
Voltooid deelwoord: gestegen
Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord: de gestegen prijzen


Slide 31 - Tekstslide

Week 10
4.8 Grammatica woordsoorten: opdr. 3, 4, 5 en 6, blz. 66 - 70
4.9 Spelling: opdr. 1, 2, 3, 5, 
vul het schema Leestekens op blz. 77-78 in, 
en 8 (blz. 73 - 80)

Doel: 
  • Ik kan het voltooid deelwoord en het tegenwoordig deelwoord goed spellen
  • Ik kan de leestekens accent, trema, weglatingsstreepje en koppelteken gebruiken
  • Ik kan de twintig dicteewoorden goed spellen



Slide 32 - Tekstslide

Ga 10 minuten in stilte lezen

Slide 33 - Tekstslide

Week 11
4.9 Spelling: opdr. 1, 2, 3, 5
vul het schema Leestekens op blz. 77-78 in, 
en 8 (blz. 73 - 80)

Doel: 
  • Ik kan het voltooid deelwoord en het tegenwoordig deelwoord goed spellen
  • Ik kan de leestekens accent, trema, weglatingsstreepje en koppelteken gebruiken
  • Ik kan de twintig dicteewoorden goed spellen



Slide 34 - Tekstslide

Trema
  • als je in één woord twee klinkers niet als één klank mag lezen: ruïne, havoër
  • in het meervoud van zn die eindigen op -ee: ideeën, feeën
  • in het meervoud van zn die eindigen op -ie: kopieën, categorieën

Je schrijft het trema (") op de plek waar de nieuwe lettergreep begint. 

Slide 35 - Tekstslide

Apostrof
  • als je letter(s) weglaat: Ik zie 'm in 't clubhuis.
  • bij de bezit 's op de s-klank of lange klinker: Dennis' les, Anna's fiets 
  • na cijfers, afkortingen en afleidingen: A4'tje, vwo'er, cd'tje

Slide 36 - Tekstslide

Accent
Accent aigu: De accent aigu ´ is het streepje dat van linksonder naar rechtsboven wijst. Dit teken wordt gebruikt als de letter moet worden verlengd. Het zou dus moeten klinken als een ‘ee’.
Voorbeeld: café, cliché, paté, Dit is hét beste!

Accent grave: De accent grave ` is het streepje dan van linksboven naar rechtsonder wijst. Het wordt in ingeburgerde Franse woorden alleen gebruikt op de e. De e moet dan uitgesproken worden als de ‘e’ in blèren. 
Voorbeeld: première, crème

Accent circonflex: Het zijn vooral Franse woorden die dit accent hebben. In het Nederlands blijft dit teken op sommige Franse woorden staan vanwege de uitspraak. Dit is dan een iets langere, nasale klank.
Voorbeeld: crème fraîche, enquête

Slide 37 - Tekstslide

Streepjes
Weglatingsstreepje 
weglatingsstreepje om woorden met gelijke onderdelen te verkorten: donderdag- of vrijdagavond of ballenjongens en -meisjes

Koppelteken
  • vanwege de uitspraak: auto-onderdelen
  • in een samenstelling met een afkorting: wc-papier
  • in een samenstelling met een woordgroep: peper-en-zoutstel 
  • na een voorvoegsel: non-verbaal 
  • in commissies die naar een persoon zijn vernoemd: kabinet-Rutte

Slide 38 - Tekstslide

Week 11
4.9 Spelling: opdr. 1, 2, 3, 5, 
vul het schema Leestekens op blz. 77-78 in, 
en opdracht 8 (blz. 73 - 80)

Doel: 
  • Ik kan het voltooid deelwoord en het tegenwoordig deelwoord goed spellen
  • Ik kan de leestekens accent, trema, weglatingsstreepje en koppelteken gebruiken
  • Ik kan de twintig dicteewoorden goed spellen



Slide 39 - Tekstslide

Week 11

Slide 40 - Tekstslide