Bespreken toets H4 mavo

Bespreken toets Hoofdstuk 4:
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Bespreken toets Hoofdstuk 4:

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
  • Uitleg formulier voor wie is vergeten hoe het werkt.
  • bespreken toets
  • invullen achterkant van het formulier
  • tijd  om vragen te stellen en verder te werken aan je opdracht.

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les...
... Weet je wat goed en niet goed ging op de laatste toets.
... Kun je een advies aan jezelf schrijven.

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 1: R (4p)
  • Domein: Dorpje met landbouwgronden
  • Herendiensten: klusjes die een horige voor zijn heer moest doen.
  • Zendgraaf: Iemand die namens de koning door het rijk reisde en de leenmannen controleerde.
  • Missionaris: Geestelijke die naar een ander gebied trekt om daar de mensen te bekeren tot zijn geloof.

per goed antwoord 1 punt in totaal 4 punten.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 2: R (3p)
  1. Onderdak bieden aan reizigers
  2. Verzorgen van zieken
  3. Boeken overschrijven
  4. Werken in de kloostertuin
  5. Kinderen lesgeven.

per goed antwoord 1 punt in totaal 3 punten.

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 3: T1 (6p)

Ik zie op de afbeelding een koning op een troon en mensen er omheen.
Dit betekent dat Karel de Grote op zoek is naar leenmannen die gaan helpen om zijn gebied te besturen.
Hieruit concludeer ik dat deze afbeelding past bij het begrip: feodalisme/leenstelsel omdat de manier van besturen zo heet.

1 punt voor het begrip, 1 punt voor de uitleg.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 3: T1 (6p)

Ik zie op de afbeelding een man voor een lijst met taken op een muur staan.
Dit betekent dat deze man in het klooster wil.
Hieruit concludeer ik dat deze afbeelding past bij het begrip geestelijke omdat deze meneer in dienst is van de kerk.

1 punt voor het begrip, 1 punt voor de uitleg.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 3: T1 (6p)
Ik zie op de afbeelding 3 mensen op een stuk grond met op de achtergrond een kasteel.
Dit betekent dat de dikke man de landheer is en de dunne mensen horige boeren zijn. 
Hieruit concludeer ik dat deze afbeelding past bij het begrip hofstelsel want in dat systeem moeten boeren klusjes doen voor de landheer in ruil voor bescherming.
1 punt voor het begrip, 1 punt voor de uitleg.

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 4: I (2p)
In de Tijd van monniken en ridders hadden veel mensen een zwaar leven. Er was niet altijd voldoende voedsel, soms was er zelfs hongersnood. Voor de meeste ziektes waren er geen goede medicijnen. Mensen stierven jong.
Dit harde leven zorgde ervoor dat veel mensen het christendom extra belangrijk gingen vinden. Waarom was dat zo? Kies de twee juiste antwoorden.

A. De mensen hoopten dat God hen zou beschermen tegen honger, ziekte en dood.
B. In de Bijbel staat informatie over hoe je betere medicijnen kunt maken en hoe je grotere oogsten kunt krijgen. Het lezen van de Bijbel kon dus helpen om problemen op te lossen.
C. Als je christelijk was, mocht je in een klooster wonen. Daar was wel genoeg voedsel.
D. Als je goed geleefd had, kon je na je dood in de hemel komen. Daar was alles goed en mooi. Voor veel mensen was dat een prettig vooruitzicht, na alle ellende die ze meemaakten.

per goed antwoord 1 punt in totaal 2 punten

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 5: I (4p)
a. Is de bron betrouwbaar als je kijkt naar de tijd waarin de bron is geschreven?
Ja (1p)
b. Is de bron betrouwbaar als je kijkt naar de manier waarop de maker aan zijn informatie is gekomen?
Ja (1p)
c. Is de bron betrouwbaar als je kijkt naar de bedoeling van de maker van de bron?
Ja (1p)
d. conclusie, is deze bron betrouwbaar? Leg je antwoord uit.
Ja, de bron is betrouwbaar, de tijd klopt, de maker was erbij en heeft Karel de Grote dus gezien en hij verteld positieve en negatieve dingen. (1p)

totaal 4 punten

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 6: T1 (3p):
In de tijd van monniken en ridders hadden edelen, geestelijken en boeren elk een aantal plichten. Bij welke groep horen elk van de volgende plichten?
Doe het zo: Edelen (noteer de letters), geestelijken (noteer de letters), boeren: (noteer de letters)

Edelen : c beschermen, f het land besturen
Geestelijken : d. bidden
Boeren:  a. belasting betalen, b. herendiensten doen, e. voedsel produceren


Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 7: R (2p)
Deze manier van besturen heet feodalisme/leenstelsel want in de bron staat koning geeft stukken grond te leen en noemt de dingen die een leenman moet doen om een stuk land als leen te krijgen. 
1 punt voor de manier van bestuur, 1 punt voor de uitleg.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 8: T2 (2p)


1. De Vikingen/Noormannen, want zij hebben veel verwoest en geplunderd.
  1 p
2. Problemen met het leenstelsel/feodalisme, want in de bron staat: graven gingen zich steeds minder van hun leenheer aantrekken. 1p

per goed antwoord 1 punt, totaal 2 punten

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 9: T1 (2p)


Op deze afbeelding zie je stand 3, je ziet namelijk boeren en die horen bij de derde stand.

1 punt voor de stand, 1 punt voor de uitleg

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 10: I (2p)
Stel je voor, een boer meldt zich bij een edelman met de vraag: “Mag ik horige worden op uw domein?”
Waarom wil de boer horige worden? Bedenk de meest logische reden.

De meest logische reden voor een boer om horige te worden is de bescherming die horigen krijgen van een landheer. Het was in de middeleeuwen namelijk erg onveilig, bescherming was vaak echt nodig.

2 punten

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 11: T2 (4p)
Lees de volgende zinnen. Schrijf op of de tweede zin een oorzaak of een gevolg is van de eerste zin.

A. 1. De veroveringen van de Arabieren duurden tot rond 732. 2. Grote delen van Europa bekeerden zich tot de islam.
B. 1. Clovis liet zich in 496 katholiek dopen. 2. De Franken bekeerden zich tot het christendom.
C. 1. Het leenstelsel gaf Karel de Grote de mogelijkheid om zijn rijk efficiënt te besturen. 2. Het rijk van Karel de Grote was zo groot dat het moeilijk was om het centrale gezag te handhaven.
D. 1. De handel en de steden raakten in verval nadat de Romeinen vertrokken. 2. De landbouw-stedelijke samenleving werd een agrarische autarkische (zelfvoorzienend) samenleving.

A. zin 1= oorzaak, zin 2= gevolg
B. zin 1= oorzaak, zin 2= gevolg
C. zin 1= gevolg, zin 2= oorzaak
D. zin 1= oorzaak, zin 2= gevolg                                                       per goed antwoord 1 punt, totaal 4 punten

Slide 16 - Tekstslide

Afsluiting
Je kon voor deze toets 34 punten halen

vul de achterkant van het formulier in.
Vragen? Ik loop langs

klaar? Aan de slag met je Praktische Opdracht

Slide 17 - Tekstslide