H2 Verwijswoorden + herhaling samentrekking

Deze les
Herhalen we: samentrekking controleren en verbeteren

Nieuw: H2 Grammatica zinsdelen en formuleren: verwijswoorden
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Deze les
Herhalen we: samentrekking controleren en verbeteren

Nieuw: H2 Grammatica zinsdelen en formuleren: verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Aan welke drie voorwaarden moet zijn voldaan voordat een samentrekking mag plaatsvinden in een zin?

Slide 2 - Woordweb

Stappenplan 
  1. Bepaal wat er is weggelaten.
  2. Bepaal de functie, de betekenis en het getal van het eerste deel.
  3. Bepaal de functie, de betekenis en het getal van het tweede deel. 
  4. Alles hetzelfde? Goede samentrekking. 
  5. Niet? Voeg de ten onrechte weggelaten delen toe.

Slide 3 - Tekstslide

Samentrekkingen controleren en verbeteren

  • Controleer en verbeter indien nodig.
  • Geef bij een foutieve samentrekking aan, aan welke voorwaarde niet is voldaan. 
  • Tweetallen 
  • 5 min. 
  • Spinner bepaalt de beurt.
  1. In het laboratorium wordt een nieuwe installatie gebouwd en kasten neergezet.
  2. Het lukte hem niet om de beste te blijven en begon nerveus te worden.
  3. De broek stond hem goed en heeft hij de rest van de dag gedragen.
  4. Marten is een gameliefhebber en dan ook vaak met zijn vrienden aan het gamen.

Slide 4 - Tekstslide

H2 Verwijswoorden
Wanneer gebruik je welke verwijswoorden? 
Formuleren: fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren

Slide 5 - Tekstslide

1. Geef aan waar het woord 'wat' naar verwijst.
2. Geef ook de betekenis.

Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, wat wij erg leuk vonden.

Slide 6 - Open vraag

1. Geef aan waar het woord 'dat' naar verwijst.
2. Geef ook de betekenis.

Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, dat wij erg leuk vonden.

Slide 7 - Open vraag

Verwijswoorden
Verwijswoorden zijn woorden waarmee wordt terugverwezen naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn.
Dat eerdere woord of die eerdere woorden noemen we het antecedent.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Extra uitleg hen/hun

Slide 10 - Tekstslide

Overige verwijswoorden
  • dat: het-woord
  • wat: overtreffende trap, onbepaald voornaamwoord, hele zin of een deel van een zin 
  • vz+ wie: personen ( De leerlingen over wie wij spreken....)
  • waar + vz: zaken + dingen (De zaken waarover wij spreken.....)

Slide 11 - Tekstslide

Kies het juiste verwijswoord.
Het bedrijf kon niet voldoen aan de vraag van … klanten.
A
haar
B
hen
C
hun
D
zijn

Slide 12 - Quizvraag

Kies het juiste verwijswoord.
De apotheek kon niet voldoen aan de vraag van … klanten.
A
haar
B
hen
C
hun
D
zijn

Slide 13 - Quizvraag

Goed of fout? Leg uit.
De mentoren overhandigden hun aan het eind van het jaar de rapporten.

Slide 14 - Open vraag

Vul in: 'dat' of 'wat'.
Gisteren zijn er in de mist diverse ongelukken gebeurd, … veel blikschade opleverde.

Slide 15 - Open vraag

Verbeter de zin indien nodig:
'Natuurlijk is de natuurbescherming blij met wildviaducten, omdat ze dan gemakkelijk van de ene kant van de snelweg naar de andere kant kunnen komen.'

Slide 16 - Open vraag

Aan de slag
Maak voor donderdag opdracht 1 t/m 5 uit het bijbehorende hoofdstuk,        op blz. 62-63.
Extra uitleg 'hen/hun' te vinden op Classroom.

Slide 17 - Tekstslide

Deze les
  • Controle/nabespreken H2 Grammatica zinsdelen en formuleren: verwijswoorden
  • Verder met foute verwijswoorden (H2 § Formuleren, blz. 66-67).

Slide 18 - Tekstslide

  • Sla je schrift open bij de antwoorden van opdracht 1-5, H2 Grammatica zinsdelen.
  • Maak zelfstandig de startopdracht Formuleren op blz. 66.
  • Klaar? Lees de uitleg over de theorie op blz. 66.

Slide 19 - Tekstslide

Startopdracht
1) Wat is het verwijswoord? 2) Wat is de fout en waarom?
1. 
2. 
3. 

Slide 20 - Tekstslide

Fouten met verwijswoorden
Deze les leer je:
  • veelvoorkomende fouten met verwijswoorden te herkennen;
  • die zelf te verbeteren.

Slide 21 - Tekstslide

Fouten maken
Waarom maken mensen fouten?
  • Iemand weet niet of een woord een de- of het-woord is.
  • Iemand weet het geslacht niet van een de-woord waarnaar wordt verwezen: mannelijk, vrouwelijk.
  • Iemand een regel niet (goed genoeg):
  1. Hun/hen
  2. Regels het-woorden
  3. Voorzetsel + wie / Waar + voorzetsel
  4. Wat/dat

Slide 22 - Tekstslide

Opdrachten
  • Controleer de opdrachten 'Grammatica zinsdelen' in Classroom. Bespreek in duo's je fouten.
  • Vragen? Steek je hand op.
  • Maak vervolgens van Formuleren opdracht 1 t/m 5 (huiswerk): einde les nabespreken opdracht 1 t/m 3.
  • Klaar?  Zoek een geschikt leesboek (mee vanaf dinsdag), bijv. via website mediatheek of lezenvoordelijst.

Slide 23 - Tekstslide

H2 Formuleren
  • Vragen bij H2 Grammatica zinsdelen?
  • Nabespreken Formuleren opdracht 1 t/m 5.
  • Maak vervolgens in tweetallen opdracht 6 op papier: gebruik de theorie en bekijk evt. extra uitleg blz. 157-159.
  • Klaar? Zoek een geschikt leesboek (mee vanaf dinsdag), bijv. via website mediatheek of lezenvoordelijst en geef je keuze op in Classroom.

Slide 24 - Tekstslide

Het team heeft ... tactiek aangepast.
A
hun
B
zijn
C
haar
D
dat

Slide 25 - Quizvraag

Het meisje ... ons hielp ken ik nog van de basisschool.
A
die
B
dat
C
wat
D
waarvan

Slide 26 - Quizvraag

De voorstelling was een enorm succes omdat ... zo goed georganiseerd was.
A
hij
B
het
C
dat
D
die

Slide 27 - Quizvraag

Het bestuur heeft ...
leden gevraagd zo snel mogelijk te reageren
A
haar
B
zijn
C
hen
D
hun

Slide 28 - Quizvraag

Rotterdam heeft ... grote drugsprobleem nog niet opgelost.
A
zijn
B
haar
C
hun
D
hen

Slide 29 - Quizvraag

De meeste schoonmakers zijn zo duur dat ... voor weinig mensen te betalen zijn.
A
zij
B
dat
C
hen
D
hun

Slide 30 - Quizvraag

Jaloezie heeft altijd bestaan, want ... is een aangeboren karaktertrek in de mens.
A
dat
B
die
C
zij
D
hij

Slide 31 - Quizvraag

Het enige ... ik nog bedenken is deze laatste vraag.
A
dat
B
die
C
wat
D
deze

Slide 32 - Quizvraag

Tot slot: hoe beoordeel je deze zinnen?
1) Ach, dat meisje huilt. Het is zijn springtouw kwijt.
2) Wil zijne excellentie haar jas niet uitdoen?
Dat klopt natuurlijk niet.
Klopt gewoon.
Klopt wel, maar zou ik toch niet zo doen.

Slide 33 - Poll