Voornaamwoord als verwijswoord: Persoonlijk, aanwijzend, bezittelijk.
Bijvoorbeeld: deze, die, dit, dat zo'n, datgene, diegene, zijn, jouw, mijn, hij, zij, het...
Mijn kat is altijd bang dat iemand zijn eten afpakt.
Bijwoord als verwijswoord
Bijvoorbeeld: hier, daar, toen, erover, hoe, zo, waar, wanneer.
Wat vind je van mijn voorstel, denk erover na.