Lezen - fictie Perron 2 (basis)

Les 1
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfsadministratieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 1

Slide 1 - Tekstslide

Andere culturen
In Nederland heb je al veel verschillende culturen. Veel mensen lezen graag over andere culturen.
  • Je leert landen en hun cultuur kennen
  • Ook boeken die in Nederland spelen, kom je steeds vaker verschillende culturen tegen.

Slide 2 - Tekstslide

Verhaal personages
In een verhaal komen verschillende personen voor:
  • Hoofdpersoon: heel belangrijk voor het verhaal. Om hem/haar gaat het verhaal. Hij/zij wordt uitgebreid beschreven.
  • Bijpersonen: ze zijn noodzakelijk voor het verhaal. Ze helpen de hoofdpersoon of werken hem/haar juist tegen. Je komt alleen de dingen te weten over de bijpersoon die nodig zijn voor het verhaal.
  • Achtergrondpersonen: ze hebben vaak niet eens een naam, ze zijn een soort opvulling. Ze kunnen nodig zijn om een situatie duidelijk te maken. Ze worden verder niet beschreven.

Slide 3 - Tekstslide

Het beschrijven van personen
(uiterlijk)
Om een persoon op een spannende manier te beschrijven is moeilijk. In de meeste boeken krijg je als lezer steeds een beetje informatie over de persoon. 
Er zijn 3 manieren om iets over een persoon te vertellen:
  1. De schrijver beschrijft de persoon
  2. De hoofdperson kan iets over zichzelf vertellen
  3. Anderen kunnen iets over de hoofdpersoon zeggen

Slide 4 - Tekstslide

Het beschrijven van personen
(innerlijk)
Het karakter van de hoofdpersoon is nog belangrijker dan het uiterlijk. 
Hoe beter de schijver het innerlijk van de hoofdpersoon beschrijft, des te beter kan de lezer zich inleven.
  • De schrijver zorgt er vaak voor dat de lezer de hoofdpersoon aardig vindt.
  • De lezer krijgt steeds wat informatie over het innerlijk van de      hoofdpersoon: de schrijver vertelt het gewoon of je leert de eigenschappen kennen door het gedrag van de hoofdpersoon.

Slide 5 - Tekstslide

Werken aan
  • Opdracht 6
  • Opdracht 3+5
  • Opdracht 4

Slide 6 - Tekstslide

Les 2
  • Herhalen uitleg vorige les 
  • Nieuwe uitleg 
  • Zelfstandig werken

Slide 7 - Tekstslide

Andere culturen
In Nederland heb je al veel verschillende culturen. Veel mensen lezen graag over andere culturen.
  • Je leert landen en hun cultuur kennen
  • Ook boeken die in Nederland spelen, kom je steeds vaker verschillende culturen tegen.

Slide 8 - Tekstslide

Verhaal personages
In een verhaal komen verschillende personen voor:
  • Hoofdpersoon: heel belangrijk voor het verhaal. Om hem/haar gaat het verhaal. Hij/zij wordt uitgebreid beschreven.
  • Bijpersonen: ze zijn noodzakelijk voor het verhaal. Ze helpen de hoofdpersoon of werken hem/haar juist tegen. Je komt alleen de dingen te weten over de bijpersoon die nodig zijn voor het verhaal.
  • Achtergrondpersonen: ze hebben vaak niet eens een naam, ze zijn een soort opvulling. Ze kunnen nodig zijn om een situatie duidelijk te maken. Ze worden verder niet beschreven.

Slide 9 - Tekstslide

Het beschrijven van personen
(uiterlijk)
Om een persoon op een spannende manier te beschrijven is moeilijk. In de meeste boeken krijg je als lezer steeds een beetje informatie over de persoon. 
Er zijn 3 manieren om iets over een persoon te vertellen:
  1. De schrijver beschrijft de persoon
  2. De hoofdperson kan iets over zichzelf vertellen
  3. Anderen kunnen iets over de hoofdpersoon zeggen

Slide 10 - Tekstslide

Het beschrijven van personen
(innerlijk)
Het karakter van de hoofdpersoon is nog belangrijker dan het uiterlijk. 
Hoe beter de schijver het innerlijk van de hoofdpersoon beschrijft, des te beter kan de lezer zich inleven.
  • De schrijver zorgt er vaak voor dat de lezer de hoofdpersoon aardig vindt.
  • De lezer krijgt steeds wat informatie over het innerlijk van de      hoofdpersoon: de schrijver vertelt het gewoon of je leert de eigenschappen kennen door het gedrag van de hoofdpersoon.

Slide 11 - Tekstslide

Nieuwe uitleg

Slide 12 - Tekstslide

Tijdsprongen
De schrijver speelt met de tijd om het verhaal spannend te maken. Dat kan op verschillende manieren:
  • Chronologisch: de schrijver vertelt het verhaal in het de volgorde waarin het gebeurt.
  • Niet-chronologisch: de schrijver maakt tijdsprongen naar de toekomst (Flashforward) of het verleden (Flashback).


Slide 13 - Tekstslide

Een schrijver maakt gebruik van flashbacks om:
  • om meer informatie te geven, zodat je de situatie in het heden beter kunt begrijpen. 
  • om een verhaal spannender te maken: je komt steeds meer te weten van de persoon of gebeurtenis, zo krijg je meer inzicht in het vervolg van het verhaal.

Een flashforward maakt je als lezer nieuwsgierig:
  • je bent zo benieuwd naar de afloop.
  • je wilt weten of het verhaal ook echt zo verdergaat.
  • is vaak korter dan een flashback, soms maar 1 zin.

Slide 14 - Tekstslide

Plaats
De plaats waar het verhaal zich afspeelt, wordt meestal duidelijk genoemd en uitgebreid beschreven.
Dat is belangrijk want:
  • het verhoogt de spanning door een spannende plek te kiezen.
  • je kijgt een tijdvertraging.
  • de lezer krijgt een goed beeld van de omgeving.
  • de plaats kan wat vertellen over de hoofdpersoon.
  • de plaats vertelt iets over de tijd waarin het verhaal zich afspeelt.

Slide 15 - Tekstslide

Werken aan
  • Opdracht 9, 12, 17
  • Opdracht 7+8
  • Opdracht 10+11

Slide 16 - Tekstslide

Les 3
Uitleg herhalen + aan het werk

Slide 17 - Tekstslide

Andere culturen
In Nederland heb je al veel verschillende culturen. Veel mensen lezen graag over andere culturen.
  • Je leert landen en hun cultuur kennen
  • Ook boeken die in Nederland spelen, kom je steeds vaker verschillende culturen tegen.

Slide 18 - Tekstslide

Verhaal personages
In een verhaal komen verschillende personen voor:
  • Hoofdpersoon: heel belangrijk voor het verhaal. Om hem/haar gaat het verhaal. Hij/zij wordt uitgebreid beschreven.
  • Bijpersonen: ze zijn noodzakelijk voor het verhaal. Ze helpen de hoofdpersoon of werken hem/haar juist tegen. Je komt alleen de dingen te weten over de bijpersoon die nodig zijn voor het verhaal.
  • Achtergrondpersonen: ze hebben vaak niet eens een naam, ze zijn een soort opvulling. Ze kunnen nodig zijn om een situatie duidelijk te maken. Ze worden verder niet beschreven.

Slide 19 - Tekstslide

Het beschrijven van personen
(uiterlijk)
Om een persoon op een spannende manier te beschrijven is moeilijk. In de meeste boeken krijg je als lezer steeds een beetje informatie over de persoon. 
Er zijn 3 manieren om iets over een persoon te vertellen:
  1. De schrijver beschrijft de persoon
  2. De hoofdperson kan iets over zichzelf vertellen
  3. Anderen kunnen iets over de hoofdpersoon zeggen

Slide 20 - Tekstslide

Het beschrijven van personen
(innerlijk)
Het karakter van de hoofdpersoon is nog belangrijker dan het uiterlijk. 
Hoe beter de schijver het innerlijk van de hoofdpersoon beschrijft, des te beter kan de lezer zich inleven.
  • De schrijver zorgt er vaak voor dat de lezer de hoofdpersoon aardig vindt.
  • De lezer krijgt steeds wat informatie over het innerlijk van de      hoofdpersoon: de schrijver vertelt het gewoon of je leert de eigenschappen kennen door het gedrag van de hoofdpersoon.

Slide 21 - Tekstslide

Tijdsprongen
De schrijver speelt met de tijd om het verhaal spannend te maken. Dat kan op verschillende manieren:
  • Chronologisch: de schrijver vertelt het verhaal in het de volgorde waarin het gebeurt.
  • Niet-chronologisch: de schrijver maakt tijdsprongen naar de toekomst (Flashforward) of het verleden (Flashback).


Slide 22 - Tekstslide

Een schrijver maakt gebruik van flashbacks om:
  • om meer informatie te geven, zodat je de situatie in het heden beter kunt begrijpen. 
  • om een verhaal spannender te maken: je komt steeds meer te weten van de persoon of gebeurtenis, zo krijg je meer inzicht in het vervolg van het verhaal.

Een flashforward maakt je als lezer nieuwsgierig:
  • je bent zo benieuwd naar de afloop.
  • je wilt weten of het verhaal ook echt zo verdergaat.
  • is vaak korter dan een flashback, soms maar 1 zin.

Slide 23 - Tekstslide

Plaats
De plaats waar het verhaal zich afspeelt, wordt meestal duidelijk genoemd en uitgebreid beschreven.
Dat is belangrijk want:
  • het verhoogt de spanning door een spannende plek te kiezen.
  • je kijgt een tijdvertraging.
  • de lezer krijgt een goed beeld van de omgeving.
  • de plaats kan wat vertellen over de hoofdpersoon.
  • de plaats vertelt iets over de tijd waarin het verhaal zich afspeelt.

Slide 24 - Tekstslide

Aan het werk
  • Opdracht 13+15
  • Opdracht 18+19
  • Opdracht 14

Slide 25 - Tekstslide