Les 1 woordenschat

Woordenschat
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Planning en lesdoel
Planning:
Filmpje over woordstrategieën
Opdracht 1: maak de vragen bij het filmpje over woordstrategieën.
Opdracht 2: kies de juiste betekenis bij het woord. 
Opdracht 3: maak bij ieder woordje een volledige zin.
Lesdoel:
Aan het eind van de les weet je wat de woorden inhouden.
Aan het eind van deze les weet je hoe je deze woorden kan gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide


Bij opdracht 1: noteer de antwoorden over het filmpje in je schrift
Bij opdracht 2: noteer het gekozen woord dat volgens jou hetzelfde is als het woord in de zin
Bij opdracht 3: noteer bij alle tien de woorden die je genoteerd heb in opdracht 2 een correcte zin. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Filmpje woordstrategieën
Bekijk het filmpje over woordstrategieën in de volgende dia.
Beantwoord de volgende vragen in een word-document:

1. Wat kan je doen als je de betekenis van een woord niet weet en geen woordenboek mag gebruiken?

2. Welke strategie om een woord te vinden, vind jij het fijnste en gebruik je vaker?

Slide 5 - Tekstslide

Lastige woorden
Het is handig en fijn als je je eigen woordenschat kan uitbreiden. Op die manier kun je zelf beter teksten schrijven en ze ook gemakkelijker lezen.
 Daarom gaan we nu een aantal opdrachten maken om jullie woordenschat uit te kunnen breiden. 

Slide 6 - Tekstslide

Quizvragen
Je gaat nu aan de slag met quizvragen.
Het zijn tien vragen waarbij je bij iedere vraag één antwoord kan kiezen. Noteer in je word-document bij iedere vraag welk woord je als antwoord hebt gekozen. 
Probeer deze vragen te maken zonder de woorden op te zoeken, gebruik hierbij de informatie uit het filmpje van woordstrategieën.

Slide 7 - Tekstslide

Wat betekent het woord 'perspectief' in de volgende zin?
Hij zag de situatie vanaf een ander perspectief.
A
per stuk
B
invalshoek
C
hetzelfde soort
D
kleur

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'gecompliceerde' in de volgende zin?:
Hij maakte de gecompliceerde opdracht zonder moeite.
A
makkelijke
B
uitgebreide
C
interessante
D
moeilijke

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'alibi' in de volgende zin?:
In de politieserie legde de verdachte een vals alibi af.
A
Bewijs dat je op het moment van de misdaad ergens anders was.
B
Wapen
C
onderzoek
D
identiteitsbewijs

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'geoorloofd' in de volgende zin?:
Doordat hij naar de tandarts moest was hij geoorloofd te laat.
A
Zoals altijd
B
Toegestaan
C
Veel
D
Ongewenst

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'monotoon' in de volgende zin?:
Hij hoorde een monotoon geluid.
A
Luid
B
Vreemd
C
Eentonig
D
Piepend

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'feilloos' in de volgende zin?:
Hij maakte de toets feilloos.
A
Zonder fouten
B
Niet
C
Met veel fouten
D
Niet goed

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'fatale' in de volgende zin?:
Deze fatale beslissing zorgde voor een slechte afloop.

A
Goede
B
Rare
C
Noodlottige
D
Plotselinge

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'belemmeren' in de volgende zin?:
De slechte cijfers belemmeren het gemiddelde van de klas.

A
Verzekeren
B
Zeuren
C
Bevloeien
D
Verhinderen

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'de dupe' in de volgende zin?:
Hij werd de dupe van het pesten.
A
Het slachtoffer
B
De veroorzaker
C
Het verdrietigst
D
De helper

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'routine' in de volgende zin?:
Voor de wedstrijd begon hield de voetballer zich aan zijn dagelijkse routine.
A
Routebeschrijving
B
Vaardigheid
C
Verdovingsmiddel
D
Iets dat steeds opnieuw gebeurd

Slide 17 - Quizvraag

zelf maken
Maak met elk lastig woord uit de quiz een mooie zin. 
  • In de zin moet een persoonsvorm zitten
  • In de zin moet een onderwerp zitten 
  • Houd in de zinnen rekening met punten, komma's en hoofdletters

De zinnen moeten gemaakt worden in het word-document dat al eerder gebruikt is voor de vragen van het filmpje en de antwoorden van de quiz.

Slide 18 - Tekstslide

Nabespreking
In deze les hebben jullie uitleg gekregen over woordstrategieën en hebben jullie zelf de betekenissen van lastige woorden genoteerd.

Jullie weten nu hoe je de woorden: perspectief, gecompliceerde, alibi, geoorloofd, monotoom, feilloos, fatale, belemmeren, de dupe en routine kan gebruiken en wat ze betekenen.

Slide 19 - Tekstslide

noteer hier nog eventueel vragen over deze les of moeilijkheden waar je niet uitkwam

Slide 20 - Open vraag

word-document

Slide 21 - Tekstslide