WOORDENSCHAT 2

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

fiasco

1. mislukking
2. samenwerking
3. ijskoud

dupe

1. diep
2. slachtoffer
3. landbouwwerktuig

belemmeren

1. bevloeien
2. verhinderen
3. zeuren

fataal

1. noodlottig, dodelijk
2. paling
3. dik

monotoon

1. luid
2. alleen
3. eentonig

inheems

1. van het land zelf
2. plat
3. achterstallig

gecompliceerd

1. gekopieerd
2. moeilijk
3. bewerkt

benepen

1. knijpen
2. benauwd
3. naaste

alibi

1. bewijs dat je op moment van misdaad ergens anders was
2. vogel
3. visum

amnestie

1. protest
2. verdoving
3. kwijtschelding van straf

zij, hen, hun

Zij geven hun Hun hun hen.

Maar: Zij geeft hun hun hen.

uitleg zij, hen, hun

https://www.youtube.com/watch?v=_ITBXal7qm0

____ werken op ____ laptop.

1. Zij, hun
2. Hun, zij
3. Hen, hun

____ werken op ____ laptop.

1. Zij, hun
2. Hun, zij
3. Hen, hun

____ hebben een hond.

1. Hun
2. Hen
3. Zij

Dat is ____ werk.

1. hun
2. hen
3. zij

Ik heb van ... gehoord dat ... terugreis voorspoedig was.

1. hen, hun
2. hun, hen
3. hen, zij
4. zij, hun

13) ... maken de toets.
Zij/Hen/Hun

1. Zij
2. Hen
3. Hun

.... gaan niet op vakantie naar het buitenland.
... caravan staat te koop.

1. Hun, hen
2. Hun, hun
3. Zij, hun
4. Zij, hen

Ik heb het ... gisteren nog verteld.

1. hun
2. hen
3. zij

Ik geef ... een kopje koffie

1. zij
2. hen
3. hun

De jongen heeft .... voorgelogen.

1. hen
2. hun
3. zij

... hebben de hele dag niks gedaan.

1. Hun
2. Hen
3. Zij

GRAMMATICA ZINSDELEN

zij/ze, hun of hen?

hen = als lijdend voorwerp
en na een voorzetsel

Ik heb hen uitgelachen.

Ik heb aan hen een brief geschreven.

Ik heb hun/hen in de stad gezien.

Ik heb hun/hen een cadeautje gegeven. 

Zij/Hun gaan altijd als eerste weg. 

opdracht

Studiemeter: Via starttaal online / 3F / Stijl / ze, zij, hen, hun, opdr. 1,2,3

Klaar / vrijstelling? ...