Grammatica (decor en drama)

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

omstandigheden
Waar gebeurt het?
Wanneer gebeurt het?
Hoe lang duurt het?
etc

Slide 3 - Tekstslide

sfeerbepalend
Bedoelingen
Oorzaken en gevolgen
gevoelens (zoals voorkeuren en irritaties)

Slide 4 - Tekstslide

Geven

Hoofdrol:
de persoon die geeft (onderwerp)

Onmisbare rol:
dat wat gegeven wordt (lv)

Onmisbare rol:
wie het geven ontvangt (mv)
Het meisje geeft hem een ijsje


Het meisje = onderwerp

ijsje = lijdend voorwerp


hem = meewerkend voorwerp

Slide 5 - Tekstslide

Het meisje gaf hem een ijsje.

Feitelijke zin, maar je weet niets over de omstandigheden.

Omstandigheden zijn belangrijk om de tekst te begrijpen en om de context te weten.
Decor

Het meisje gaf hem een ijsje op het strand.
Het meisje gaf hem een ijsje bij haar thuis.
Het meisje gaf hem gisteren een ijsje.
Het meisje gaf hem iedere dag een ijsje.

Slide 6 - Tekstslide

Het meisje gaf hem een ijsje.

Feitelijke zin, maar je weet niets over de omstandigheden.

Omstandigheden zijn belangrijk om de tekst te begrijpen en om de context te weten.
Drama

Het meisje gaf hem een ijsje, omdat ze verliefd op hem is.
Het meisje gaf hem liever een ijsje.
Het meisje gaf hem geïrriteerd een ijsje.
Hoewel hij het niet lust, gaf het meisje hem een ijsje.
Het meisje gaf hem niet een ijsje.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is bwb?
  1. Het geeft extra informatie over dat wat gezegd wordt (gezegde)
  2. Het zegt niets over het onderwerp
  3. Het zegt vooral iets over waar iets is of gebeurt, waarom, wanneer, hoe en of iets wel of niet zo is.
  4. Niet iedere zin heeft een bwb, maar sommige zinnen hebben er wel meer.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een vzv?
  1. Begint altijd met een voorzetsel;
  2. Wordt aangevuld met een 'voorwerp';
  3. Vaste combinatie tussen het werkwoord en het voorzetsel;
  4. Voorzetsel verliest de normale betekenis: het is figuurlijk bedoeld.

Slide 11 - Tekstslide

voorzetsels
Waar is de appel ten opzichte van de doos?
Met welk woord druk je dit uit?
Is dit letterlijk of figuurlijk bedoeld?

Slide 12 - Tekstslide

De nieuwsgierige man luistert aandachtig naar de radio.
Het verliefde meisje kuste de jongen in het park.
In de winter sneeuwt het.
De duiker sprong niet.
De tweelingzussen zagen elkaar na 10 jaar weer.
Ik erger me mateloos aan rotzooi op straat.
Ik wacht al 10 minuten op mijn zusje.
Lieke is gek op haar zusje.
Els is bang voor spinnen.
Hij wacht voor het huis.

Slide 13 - Sleepvraag

Je ziet hieronder werkwoorden waar een vast voorzetsel bij hoort. Sleep het werkwoord naar het vaste voorzetsel.
(vanaf het voorzetsel vormt zich dus een voorzetselvoorwerp)
op
voor
van
in
(iemand) aanspreken
betrekking hebben
commentaar hebben
aandacht hebben
zich inzetten
een zwak hebben
walgen
overtuigd zijn
geïnteresseerd zijn
bedreven zijn

Slide 14 - Sleepvraag

Bijwoordelijk bepaling

Decor en drama
Zegt iets over omstandigheden, tijd, plaats, reden enz.
Kan met een voorzetsel beginnen
Is altijd letterlijk bedoeld
Voorzetselvoorwerp

Begint met een voorzetsel
Vaste combinatie tussen een werkwoord en het voorzetsel
Voorzetsel is figuurlijk bedoeld

Slide 15 - Tekstslide