V1 Grammatica 36: bijwoord

Welkom V1AT
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom V1AT

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdracht bespreken
  3. Herhaling grammatica 36: voorzetsels
  4. Grammatica 36: bijwoord
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerkopdracht bespreken

a Bij, vanwege
 b Voor, van, door
 c met, met, op
  d Met, van, in

e sinds, op, aan
f met
g In, aan
 h Ondanks, in, voor
i Na, op
j tussen

Slide 4 - Tekstslide


Een voorzetsel...
A
geeft plaats, tijd of reden/oorzaak aan
B
staat altijd aan het begin van de zin
C
zet je voor een zelfstandig naamwoord
D
wijst een werkwoord aan

Slide 5 - Quizvraag

Als een voorzetsel bij een scheidbaar werkwoord hoort, noem je het geen voorzetsel.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

a. 'Elders' is een voorzetsel.
b. 'Toen' is een voorzetsel.
c. 'Met' is een voorzetsel.


A
a. waar b. waar c. waar
B
a. waar b. niet waar c. niet waar
C
a. waar b. waar c. niet waar
D
a. niet waar b. niet waar d. waar

Slide 7 - Quizvraag

Noteer de voorzetsels/het voorzetsel van de volgende zin.

De zusjes kijken elkaar verbaasd aan omdat hun vader in het weekend een verbouwing van het huis heeft gepland.

Slide 8 - Open vraag

Grammatica 36
Je leert wat bijwoorden zijn en hoe je ze herkent in een zin.

Slide 9 - Tekstslide

Waar of niet waar?
Een bijwoord geeft extra informatie 'bij' een ander 'woord' dan een zelfstandig naamwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn bijwoorden?

Bijwoorden ...
A
geven extra informatie bij een werkwoord.
B
geven extra informatie bij een zelfstandig naamwoord.
C
geven extra informatie bij een bijvoeglijk naamwoord.
D
geven extra informatie bij een ander bijwoord.

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn de bijwoorden?
A
in, op, onder
B
gedurende, tijdens, te
C
heel, niet, snel
D
erg, wel, over

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het bijwoord in de volgende zin?
Morgen geef ik een feestje.

A
Morgen
B
geef
C
een
D
feestje

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het bijwoord in de volgende zin?
Gelukkig is het opgelost.

A
Gelukkig
B
is
C
het
D
opgelost

Slide 14 - Quizvraag

BIJWOORD(EN)
Gisteren
zag
ik
een
beroemdheid

Slide 15 - Sleepvraag

Wat is het bijwoord in de volgende zin?
We gaan regelmatig naar de film.

A
We
B
regelmatig
C
naar
D
film

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het bijwoord in de volgende zin?
We hadden een heel fijne vakantie.

A
hadden
B
heel
C
fijne
D
vakantie

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het bijwoord in de volgende zin?
Hij staat achteraan in de rij.

A
Hij
B
staat
C
achteraan
D
in

Slide 18 - Quizvraag

BIJWOORD(EN)
Ze 
komt
hopelijk
naar
het
feest.

Slide 19 - Sleepvraag

Wat is het bijwoord in de volgende zin?
Waarom sta je hier te kletsen?

A
Waarom
B
je
C
hier
D
te

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het bijwoord in de volgende zin?
Overal was het mooi weer.

A
Overal
B
het
C
mooi
D
weer

Slide 21 - Quizvraag

BIJWOORD(EN)
Hij 
krijgt
natuurlijk
altijd
de
schuld. 

Slide 22 - Sleepvraag

Wat is het bijwoord in de volgende zin?
Ze keek me licht verontwaardigd aan.

A
Ze
B
me
C
licht
D
verontwaardigd

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het bijwoord in de volgende zin?
Ik doe het niet.

A
Ik
B
doe
C
het
D
niet

Slide 24 - Quizvraag

bijwoord
bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over een werkwoord.
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
Geeft een plaats aan.
Zegt iets over een bijwoord.
Geeft een tijd aan.

Slide 25 - Sleepvraag

bijvoeglijk naamwoord
bijwoord
De
burgemeester
moest
hard
lopen
naar
de
dichtsbijzijnde
bushalte.

Slide 26 - Sleepvraag

Opdracht maken
  • Maak opdracht 4 op pagina 147 van je boek.
  • Je krijgt hier 5-10 minuten de tijd voor, daarna bespreken we de antwoord. 
  • Je mag zachtjes overleggen met je buur. 

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht 4 bespreken


Slide 28 - Tekstslide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: maandag 6 maart
  • Huiswerk: leren theorie p. 22, 24, 26, 28, 82, 84, 86, 88, 90, 92, 146, 148 en 106
  • Meenemen: LAPTOP, leesboek, boek, schrift en pen
  • Programma: grammatica 37 bijwoordelijke bepaling



Slide 29 - Tekstslide