BELASTINGSTELSEL, PARAGRAAF 34, 3.5 EN 3.6

1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:
- bespreken huiswerk 3.3 en 3.7
- start belastingstelsel (3.4 t/m 3.6)

Slide 2 - Tekstslide

Begrip:
Omschrijving
De verwachte inkomsten en uitgaven van de regering voor het komende jaar
Toelichting en uitleg van de Rijksbegroting
De plannen van de regering voor het komende jaar
Hierin zit de rijksbegroting en de miljoenennota, wanneer de minister deze aanbiedt aan de Tweede Kamer
Koffertje
Rijksbegroting
Troonrede
Miljoenennota

Slide 3 - Sleepvraag

Draagkrachtbeginsel
''sterkste schouders dragen de zwaarste lasten''
  
Mensen met een hoger inkomen betalen een hoger belastingpercentage
 (progressieve belastingheffing in box 1)

Slide 4 - Tekstslide

Profijtbeginsel
Profijtbeginsel
  • Je betaalt als je ergens gebruik van maakt
  • Voorbeeld: wegenbelasting, de kilometerheffing of de hondenbelasting

Slide 5 - Tekstslide

Solidariteitsbeginsel

Het solidariteitsbeginsel betekent dat iedereen een deel van zijn inkomen moet afstaan voor de mensen die zelf geen inkomen kunnen verdienen.


Bij werknemers worden de premies voor de sociale verzekeringen ingehouden op het brutoloon.

Slide 6 - Tekstslide

Solidariteitsbeginsel

Slide 7 - Tekstslide

Wat is onjuist over het solidariteitsbeginsel?
A
Het solidariteitsbeginsel zorgt voor een eerlijkere verdeling van de welzijn.
B
Het houdt in dat iedereen een stukje van zijn inkomen afstaat aan de armere mensen.
C
Een AOW of WW is een voorbeeld van een solidariteitsbeginsel.
D
De sterkeren helpen de zwakkeren.

Slide 8 - Quizvraag

Motorrijtuigenbelasting is een voorbeeld van ...
A
Solidariteitsbeginsel
B
Draagkrachtbeginsel
C
Profijtbeginsel

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het profijtbeginsel
A
Dat de belasting wordt afgestemd op de hoogte van je inkomen
B
Dat het inkomen voor een deel naar de armen gaat
C
Dat je betaald als je ergens gebruik van maakt
D
Dat je belasting moet betalen over een slecht (ongezond) product

Slide 10 - Quizvraag

       Brutoloon
       - Loonheffing:
                  - premies volksverzekering
                  - loonbelasting
       - premies werknemersverzekeringen
       NETTOLOON

Slide 11 - Tekstslide

Verzorginsstaat Nederland
Iedereen heeft door het stelsel van sociale zekerheid bestaanszekerheid (bestaansminimum)

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Sociale zekerheid voor jongeren:
Het zusje van Rian is 14 jaar. Zij krijgt:
A
kinderbijslag.
B
Wajong-uitkering.
C
bijstand.
D
studiefinanciering.

Slide 14 - Quizvraag

De sociale zekerheid wordt betaald van de ...
A
belastinginkomsten en sociale premies.
B
sociale premies.
C
belastinginkomsten.
D
btw.

Slide 15 - Quizvraag

Welke sociale zekerheid ontvang je als je werkloos bent?
A
AOW
B
WW
C
WIA
D
ZW

Slide 16 - Quizvraag

Op het loon van Robins vader, de heer Tichelaar, wordt loonheffing ingehouden. De loonheffing bestaat uit loonbelasting en premies volksverzekeringen.

Welke wet behoort tot de volksverzekeringen?
A
Algemene Bijstandswet
B
Algemene Ouderdomswet
C
Werkloosheidswet
D
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Slide 17 - Quizvraag

Waarom wordt de AOW steeds lastiger om te betalen?

Slide 18 - Open vraag

Loonheffingskorting
Door de loonheffingskorting betalen jongeren vaak geen belasting. Daardoor is het brutoloon evenveel als het nettoloon.

Jongeren krijgen vaak all-in loon (inclusief vakantiegeld)

Maken par 3.4: 1, 7, 8, 11 a tm c

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Tekst

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Oefensommetje

Slide 31 - Tekstslide

Oefensom BOX 1
Chaymea heeft een jaarsalaris van €87.500. Ze heeft een huis gekocht voor €420.000. De WOZ-waarde is €400.000. Ze heeft het huis betaald met een beetje spaargeld en de overige €350.000 heeft ze geleend tegen 3,2% rente.
- 1. bereken haar eigenwoningforfait
- 2. bereken hoeveel rente zij per jaar betaald
- 3. bereken haar belastbare inkomen

Slide 32 - Tekstslide

Oefensom BOX 1
1. bereken haar eigenwoningforfait
   tarief = 0,6% over je woz-waarde
   (€400.000 : 100) x 0,6% = €2.400

2. bereken hoeveel rente zij per jaar betaald
     3,2% rente over €350.000
    (€350.000 : 100) x 3,2% = €11.200



Slide 33 - Tekstslide

Oefensom BOX 1
Arbeidsinkomen:              € 87.500
Eigenwoningforfait:          € 2.400 +
Totaal inkomen                  € 89.900
Aftrek hypotheekrente    € 11.200 –
Belastbare inkomen         € 78.700

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Oefensommetje

Slide 37 - Tekstslide

Oefensom BOX 1
Patrick heeft net de eerste stap van het belastingstelsel afgerond en heeft berekend dat hij een belastbaar inkomen heeft van €83.250.




Bereken hoeveel belasting hij moet betalen in BOX 1.

Slide 38 - Tekstslide

Oefensom BOX 1
Hij verdient meer dan €68.507 dus moet hij 2 tarieven betalen.

1e schijf:    (€68.507 : 100) x 37,35% = €25.587,36

2e schijf:  €83.250 - €68.507 = €14.743 -->   (€14.743 : 100) x 49,5% = €7.297,79

TOTAAL:  €25.587,36 + €7.297,79 = €32.885,15

Slide 39 - Tekstslide

MAKEN
PARAGRAAF 3.5:   1 / 2 / 3 / 4 / 6 / 10 / 11 / 12

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Geen oefensommetje
deze stap komt verder niet terug in het examenprogramma

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Oefensommetje

Slide 45 - Tekstslide

Oefensom BOX 3
Simeon woont samen met zijn kat in een mooi appartement. Hij heeft €50.000 aan spaargeld en €60.000 aan belegging.

Bereken hoeveel vermogensrendementsheffing (bel. box 3) moet betalen.

Slide 46 - Tekstslide

Oefensom BOX 3
1. Totaal vermogen: €110.000 - €30.846 (vrijstelling) = €79.154

2. Berekenend inkomen:  (€79.154 : 100) x 4,185% = €3.312,59

3. Te betalen: €3.312,59 : 100 x 30% = €993,78     (€993)

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Oefensommetje

Slide 51 - Tekstslide

Oefensom Belasting
Femke heeft belastingaangifte gedaan en moet betalen:
- box 1: €25.098
- box 2: -
- box 3: €241
ZE heeft recht op €6.448 aan heffingskortingen. Vorig jaar heeft ze €22.373 aan belasting betaald. Bereken hoeveel zij nog bij moet betalen of terugkrijgt van de Belastingdienst.

Slide 52 - Tekstslide

Oefensom Belasting
Femke moet betalen: (€25.098 + €241) - €6.448 = €18.891

Ze  heeft al €22.373 aan belasting betaald. Dus krijgt zij terug:

€22.373 - €18.891 = €3.482

Slide 53 - Tekstslide

MAKEN
PARAGRAAF 3.5:   1 / 2 / 3 / 4 / 6 / 10 / 11 / 12 en 13

PARAGRAAF 3.4:   3 / 4 / 5

PARAGRAAF 3.6: (1 / 2 /3) / 4 / 5 / 7 / 8 / 11




Slide 54 - Tekstslide