3.4+3.5+3.6

3.4+3.5+3.6 Belasting op inkomsten
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3.4+3.5+3.6 Belasting op inkomsten

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Herkennen en uitleggen waarop belastingen gebaseerd zijn:
Drie beginselen: draagkracht, profijt en solidariteit
Herkennen en uitleggen van verschillende belastingstelsels:
Progressief, proportioneel en degressief
De inkomstenbelasting berekenen:
belasting op loon (box 1)
belasting op winst (box 2)
belasting op vermogen (box 3)



Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voor eindexamen
Belastingstelsels, beginselen en box 1 is het belangrijkste!

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Draagkrachtbeginsel
De inkomstenbelasting in Nederland is gebaseerd op het draagkrachtbeginsel.
Hoe meer inkomsten je hebt, hoe hoger belastingtarief je moet betalen.
Belastingtarief is het percentage dat je moet afstaan van je inkomen. 

De sterkste schouders dragen de zwaarste lasten.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Profijtbeginsel
Sommige belastingen in Nederland zijn gebaseerd op het profijtbeginsel. Je hoeft alleen belasting te betalen als je ergens profijt/voordeel van hebt. Dat betekent als je er gebruik van maakt.

Voorbeelden:
Hondenbelasting
Tolwegen (buitenland)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Solidariteitsbeginsel
Iedereen betaalt mee om mensen zonder inkomen te helpen.

Het solidariteitsbeginsel komt terug in de sociale premies. Een deel van de inkomstenbelasting in Nederland bestaat uit sociale premies. Als je werkt en inkomen hebt betaal je sociale premie voor anderen die dat niet hebben. Het rijke of gezonde deel van de samenleving betaalt op die manier de kosten van de arme of de zieke mensen . Zo zijn we solidair met elkaar. Solidair betekent dat je een gevoel van saamhorigheid hebt en bereid bent elkaar te helpen.

Voorbeelden die betaald worden uit sociale premies:
Zorgtoeslag
Huurtoeslag
Uitkeringen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belastingstelsels
Progressief: Hoe meer iemand verdient, hoe hoger het belastingtarief wordt. Iemand die meer verdient moet sowieso al meer belasting betalen, bij een progressief stelsel gaat het belastingtarief (het te betalen belastingpercentage) omhoog als het inkomen stijgt.

Bijvoorbeeld: Iemand die 50.000 euro verdient heeft een gemiddeld belastingtarief van 40% en iemand die 30.000 euro verdient een gemiddeld  belastingtarief van 30%.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belastingstelsels
Proportioneel: De belasting die iemand moet betalen neemt steeds met dezelfde proportie (=hoeveelheid) toe naarmate het inkomen toeneemt. Iedereen heeft hetzelfde belastingtarief of je nu veel of weinig verdient.
Degressief: Het tegenovergestelde van progressief. Naarmate het inkomen toeneemt daalt het gemiddelde belastingtarief.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan welk beginsel kun je progressieve belastingen het beste koppelen?
A
Profijtbeginsel
B
Draagkrachtbeginsel
C
Solidariteitsbeginsel

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inkomstenbelasting berekenen
De inkomstenbelasting wordt berekend over een jaar.
De inkomstenbelasting is verdeeld over 3 boxen
box 1: loon
box 2: winst
box 3: vermogen
Op de volgende slides staan voorbeelden hoe je dit kunt berekenen.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inkomstenbelasting voorbeeld overzicht
Eigenwoningforfait: percentage van de WOZ-waarde van je eigen woning
Hypotheekrenteaftrek: de rente die je in een jaar hebt betaald voor je hypotheek
Giften: een bedrag dat je hebt geschonken aan een goed doel
Heffingskortingen: Kortingen die je krijgt op de te betalen belasting, er zijn verschillende heffingskortingen, afhankelijk van je situatie heb je daar recht op of niet.  De algemene heffingskorting heeft iedereen recht op.
Besteedbaar inkomen: inkomen na belasting

Belasting: inkomstenbelasting uit box 1, hoe berekenen komt na de quizvragen, slide 18+19

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eigenwoningforfait: wie betalen meer, rijke of arme mensen?
A
rijke mensen
B
arme mensen

Slide 12 - Quizvraag

Rijke mensen hebben een duurdere woning, dus betalen ze meer eigenwoningforfait (percentage van de WOZ-waarde)
Het eigenwoningforfait heeft een:
A
degressief effect op de inkomstenbelasting
B
progressief effect op de inkomstenbelasting
C
proportioneel effect op de inkomstenbelasting

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hypotheekrenteaftrek: Voor wie is de aftrek hoger? Rijke mensen of arme mensen?
A
Rijke mensen
B
Arme mensen

Slide 14 - Quizvraag

Rijke mensen hebben een (duurder) huis met een hogere hypotheek, zij betalen meer rente dus kunnen meer aftrekken.

+ Rijke mensen zitten met hun belastbaar inkomen in de hoogste schijf, aftrekken bespaart hun meer belasting dan iemand in een lagere schijf.
De hypotheekrenteaftrek heeft een:
A
degressief effect op de inkomstenbelasting
B
progressief effect op de inkomstenbelasting
C
proportioneel effect op de inkomstenbelasting

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Algemene heffingskorting (3000 euro) Wie heeft hier relatief meer voordeel van?
A
Rijke mensen
B
Arme mensen

Slide 16 - Quizvraag

Iemand die alleen een klein bijbaantje heeft een belastbaar inkomen wat lager is dan 3.000 euro, de korting van 3.000 euro is dan relatief veel meer dan iemand met een miljoenensalaris.

De algemene heffingskorting zorgt er ook voor dat veel van jullie met een bijbaantje geen belasting hoeven te betalen/belasting terugkrijgen.
De algemene heffingskorting heeft een:
A
degressief effect op de inkomstenbelasting
B
progressief effect op de inkomstenbelasting
C
proportioneel effect op de inkomstenbelasting

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Berekening belasting box 1: schijventarief



Belastbaar inkomen: € 55.000
Schijf 1: 18.000 : 100 x 32 = € 5.760
Schijf 2: (33.000-18.000) : 100 x 40 = € 6.000
Schijf 3: (55.000-33.000) : 100 x 42 = € 9.240

Belasting box 1 = 5.760 + 6.000 + 9.240 = € 21.000
Gemiddeld belastingtarief box 1 = belasting box 1 : belastbaar inkomen x 100
                                       = 21.000 : 55.000 x 100 = 38,2%

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijke tips
Een veel gemaakte fout is bij een bruto-inkomen van € 55.000 over heel het bedrag 42% te berekenen.

Dit kun je voorkomen door de schijven te tekenen en in te kleuren tot aan het gegeven bruto-inkomen. Dan zie je dat je verschillende tarieven moet berekenen.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelf oefenen
Opdracht uitgedeeld in de les.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het schijventarief is een voorbeeld van:
A
Progressieve belastingen
B
Proportionele belastingen
C
Degressieve belastingen

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schijf 1 : 0 t/m 23.000 euro (30%)
Schijf 2: 23.001 euro en meer (50%)
Bereken de inkomstenbelasting met een belastbaar inkomen van 40.000 euro
A
20.000 euro
B
15.400 euro

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Box 2 en box 3
Komen niet vaak terug op het eindexamen. Gaan we daarom wat sneller doorheen. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Berekening belasting box 2
Box 2 gaat over belasting op winst van bedrijven. Deze belasting noemen we vennootschapsbelasting. De tarieven die op dit moment gelden zijn zoals de afbeelding hiernaast.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Berekening belasting box 3
In box 3 wordt de belasting berekent die je over je vermogen moet betalen, dit heet vermogensrendementsheffing. Zoals je eerder hebt gehad kan je door te sparen (rente) of beleggen (dividend en/of koerswinst) geld verdienen. Doordat dit kan moet je daarover inkomstenbelasting betalen, want het zorgt net als een baan voor inkomen. Tot een bepaald bedrag hoef je geen vermogensendementsheffing te betalen. Dat heet het heffingsvrij vermogen. 

Voorbeeld
Vermogen op spaarrekening         = 150.000 euro
rente op spaarrekening                    = 2%
Heffingsvrij vermogen                      = 100.000 euro
Belastbaar vermogen                        = 150.000 - 100.000 = 50.000 euro
belastingtarief box 3                          = 30%
Belasting box 3                                     = (belastbaar vermogen : 100 x rentepercentage) : 100 x belastingtarief box 3
rente over belastbaar vermogen  =50.000 : 100 x 2 = 1.000 euro.
Belasting box 3                                      = 1.000 : 100 x 30 = 300 euro.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies