Bloedtransfusie

Bloedtransfusie
Bloedtransfusie
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
VPTH TMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Bloedtransfusie
Bloedtransfusie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
  • je kunt benoemen welke indicaties er zijn om bloed- of bloedproducten toe te dienen
  • je kunt uitleggen waarom het belangrijk is dat de bloedgroep en resusfactor voorafgaand aan de bloedtransfusie bekend zijn
  • je kunt de vpk aandachtspunten benoemen bij het toedienen van bloed- of bloedproducten
  • je kent de complicaties die kunnen optreden bij een transfusie

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jaarlijks ontvangen ongeveer 250.000 Nederlanders een bloedtransfusie

Slide 4 - Tekstslide

afname aantal bloedtransfusies tgv:
  • minder invasieve chirurgische ingrepen (laparoscopisch als het kan)
  • nieuwe richtlijn - effect bloedtransfusie nihil bij HB <6
  • kritischer gekeken naar noodzaak en effect
Alleen als het moet!

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Bloedgroep wordt bepaald door de antigenen die op de rode bloedcellen zitten, samen met de aangeboren antistoffen tégen de andere bloedgroepen. Dit is genetisch bepaald. Je krijgt je bloedgroep dus van je vader of je moeder.
Er zijn A en B-antigenen. Bloedgroep A heeft antigeen A en antistoffen tegen bloedgroep B. O, eigenlijk 0 heeft geen antigenen en antistoffen tegen A én B. Bloedgroep O en A komen het meest voor.
AB+ is universele ontvanger, O- universele donor.
Bij de Resusfactor wordt gekeken of er een resusantigeen is gekoppeld aan erytrocyt. De meeste mensen zijn resuspositief en hebben dus het resuspositieve antigeen. Deze mensen kunnen geen resus-antistoffen aanmaken. Mensen die dit antigeen niet hebben noem je resusnegatief, zij kunnen resus-antistof aanmaken, als ze in contact komen met resuspositief bloed. Deze resus-antistoffen zijn dus niet aangeboren aanwezig. Als je iemand met bloedgroep O negatief dus O positief bloed zou geven, gaat het lichaam antistoffen aanmaken waardoor het bloed gaat klonteren. Daarom is een zogenaamde ‘kruisproef’ voor een bloedtransfusie nodig, om te controleren of er geen reactie optreedt.
Een situatie waarin dit ook problemen kan gaan opleveren is als een Resusnegatieve moeder zwanger is van een kindje met resuspositieve bloedgroep.


bloedgroepen en transfusies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke bloedgroepen zijn er en hoe vaak komen ze voor?
Bloedgroep A-positief (36,6% van de Nederlanders)
Bloedgroep A-negatief (6,4% van de Nederlanders)
Bloedgroep AB-positief (2,5% van de Nederlanders)
Bloedgroep AB-negatief (0,5% van de Nederlanders)
Bloedgroep 0-positief (38,2% van de Nederlanders)
Bloedgroep 0-negatief (6,8% van de Nederlanders)
Bloedgroep B-positief (7,7% van de Nederlanders)
Bloedgroep B-negatief (1,3% van de Nederlanders)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rhesus

De rhesusfactor (Rh) is een eiwit dat op 
de oppervlakte van de rode bloedcellen 
kan zitten en daarmee je bloedgroep bepaalt. Als de rhesusfactor op je rode bloedcellen zit, ben je rhesus positief. Dit is het geval bij 85% van de mensen. Als de factor ontbreekt, ben je rhesus negatief. Dit is bij de andere 15% van de mensen het geval. Of je Rh-positief of Rh-negatief bent, is erfelijk bepaald. 


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedgroepen
Bloedtransfusie

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kan een bloedgroep veranderen?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een andere bloedgroep.
Een stamceltransplantatie is soms het laatste redmiddel om leukemiepatiënten te genezen. Voor de transplantatie krijgen ze een zeer zware behandeling met chemotherapie en eventueel bestraling. Dit vernietigt de stamcellen in het beenmerg. Daarvoor in de plaats krijgen de patiënten stamcellen van een donor.


Als het transplantaat goed aanslaat, gaan de donorstamcellen nieuwe bloedcellen voortbrengen. Het is voor de patiënt een levenslange bron van rode bloedcellen, bloedplaatjes, en witte bloedcellen, de afweercellen. De nieuwe rode bloedcellen hebben de bloedgroep van de donor. Die hoeft niet de zelfde bloedgroep te hebben als de patiënt.



Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Aantal keren bloedgeven ook afhankelijk van bloedgroep (tekort of niet)
Bloed wordt gecontroleerd op oa. Geslachtsziekten-hepatitis.

Plasmadonor: bloed via machine scheiding bloed in cellen en plasma. Cellen worden teruggegeven aan lichaam. Plasma geven mag elke 2 weken. (min. 6x per jaar). Je kunt geen bloeddonor én plasmadonor zijn.

Geen 100% zekerheid virus in donorbloed:
• te weinig virus in het bloed zit om te meten
• een virus is dat we nog niet kennen
• niet voor alle ziekte verwekkers testen voorhanden zijn
Sommige bacteriën groeien langzaam en kunnen heel soms onopgemerkt bij de bloedplaatjes zitten als deze worden toegediend. Met speciale vragen aan de donors kunnen we erachter komen of een donor veel kans heeft op een ziekte met een virus of bacterie. Als dat zo is, nemen we geen bloed bij zo’n donor af
Wat zijn redenen om een patiënt een bloedtransfusie te geven?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Beenmergaandoeningen (bijv. Kahler (multipel myeloom), anemie
Afhankelijk van reden, soort bloedproduct.

EC: erytrocytenconcentraat
PC: packed cells
GE: Gefiltreerde erytrocyten

Slide 16 - Tekstslide

Autologe transfusie = voorafgaand aan grote operatie eigen bloed afnemen en dit tijdens/ na de operatie weer terug krijgen
RBC = Rode BloedCellen, EC = Erytrocytenconcentraat, PC = Packed Cells
VP = Vers Plasma
Verschillende soorten bloedproducten kunnen niet worden gemengd

Geld voor alle soorten transfusie!

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Tekort bij tumoren, miltproblemen enz.
Stoornis in bloedstolling (bijv. hemofilie)

Kan medicatie van worden gemaakt: Immunoglobulinen-eiwitten beschermen patiënten met afweerstoornissen bijvoorbeeld tegen infecties.

Slide 19 - Tekstslide

bloedingen bij aangeboren of verworven stollingsstoornissen
trombotische trombocytopenische purpura

x 2!

Slide 20 - Tekstslide

Bloedtransfusie wordt niet thuis uitgevoerd.
Kruisproef = in lab wordt bloed ontvanger in contact gebracht met bloed donor. Indien geen reactie (bijv. klontering), dan kan bloed gegeven worden. Max 24 uur vóór bloedtransfusie
Positieve kruisproef = geen bloedtransfusie
Waarom zoveel checks?
Als er bloed met een verkeerde bloedgroep wordt toegediend, gaan de antistoffen van de ontvanger de rode bloedcellen afbreken (acute hemolyse)

Symptomen zijn dan: koorts, rusteloosheid, pijn in de borst en onderrug, lage bloeddruk,
ademnood, minder of niet plassen, bruinrode urine.

Hoe meer bloed de ontvanger kreeg, hoe ernstiger de problemen die optreden.
Soms worden de antistoffen bij de ontvanger na de toediening gevormd of geactiveerd, en beginnen die de nieuwe rode bloedcellen pas na enige tijd af te breken. Dat noemen we vertraagde hemolyse.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Voorlichting: denk aan angst voor ziekten en geloofsovertuiging. Er is een voorlichtingsfolder. Bij kinderen mbv plaatjes, filmpjes

Slide 24 - Tekstslide

NaCl op driewegkraan dicht = noodlijn, in geval van transfusiereactie; loodrecht op de driewegkraan

Wat zou er allemaal gecontroleerd moeten worden voordat de transfusie kan worden uitgevoerd?

Slide 25 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Heb je het juiste medicijn?
Is het de juiste patiënt/cliënt?
Is dit het juiste tijdstip?
Wat is de juiste wijze van toedienen?
Wat is de juiste dosis?
Bestraald?

Slide 26 - Tekstslide

De volgende controles gebeuren aan het bed van de patiënt met twee verpleegkundigen, indien aanwezig met de hulp van een digitaal scansysteem:
Actieve bevraging naam en geboortedatum patiënt en controle identificatiebandje. Deze naam wordt vergeleken met de gegevens op het transfusieformulier en het bloedderivaat.
Vergelijking van de gegevens op het bloedderivaat met het transfusieformulier (eventueel digitaal):
identificatie patiënt
bloedgroep en resusfactor
unitnummer
vervaldatum bloedderivaat
vervaldatum type and screen of kruisproef
Controle van het bloedderivaat op visuele beschadiging, verkleuring, stolsels,…

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Spoelen is nodig om in de lijn geen reactie te krijgen. In het lichaam maakt het niets uit.
Bij reacties zout aansluiten en infuus niet verwijderen ivm vervolgreacties

Bij een bloedtransfusie bestaat het risico op transfusiereacties. Noem een transfusiereactie.

Slide 30 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Koorts zonder hemolytische reactie is de meest voorkomende, veroorzaakt door leukocyten antistoffen. Dit soort reacties treden minder op, nu men werkt met erytrocytenconcentraten zonder leukocyten.

Slide 32 - Tekstslide

Acute hemolytische transfusiereactie - een verhoogde afbraak van erytrocyten (hemolyse) binnen enkele minuten na aanvang tot 24 uur na afloop van de transfusie. Dit leidt tot bloedstolling waardoor er acute nierinsufficiëntie, longfalen en shock optreden.

Slide 33 - Tekstslide

Tgv Interactie tussen een allergeen en reeds gevormd IgE (maar is niet grondig onderzocht).

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je als allereerste doen, wanneer je een transfusiereactie vermoedt?
A
de arts bellen
B
klemmetje van transfusielijn dichtzetten
C
Controles doen

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Met welke infuusvloeistof mag de RBC gegeven worden?
A
NaCL 0,9%/ Glucose 5%
B
Glucose 5%
C
NaCL 0,9%

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een kruisproef?

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke controles voer je uit voor het geven van een bloedtransfusie?

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Iemand met bloedgroep AB- kan de volgende bloedtransfusie krijgen
A
O+
B
A-
C
BEIDE KUNNEN
D
GEEN VAN BEIDE KAN

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke reacties kunnen optreden tijdens of na een bloedtransfusie?

Slide 42 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Welke verpleegkundige acties moet je ondernemen bij het vermoeden van een transfusiereactie?

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

vragen?

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf op een post-it een tip & top
  • Wat vonden jullie goed? Wat kon er beter?
  • Hebben jullie iets gemist tijdens deze lessen?
  • Minder vertellen, meer doen? Of juist niet?
  • ...?

Daar kan ik weer van leren voor een volgende keer.

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bedankt!

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies