T2 Taalverz hfst 3 GR verwijswoorden

Lesdoel: 
-je weet wat verwijswoorden zijn en kan deze toepassen in zinnen met de-woorden en het-woorden 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 55 min

Onderdelen in deze les

Lesdoel: 
-je weet wat verwijswoorden zijn en kan deze toepassen in zinnen met de-woorden en het-woorden 

Slide 1 - Tekstslide

Zit je klaar met jouw boek op blz 82, jouw schrift en een pen?
A
ja
B
ja, natuurlijk!
C
een momentje nog
D
sowieso

Slide 2 - Quizvraag

Verwijswoorden

Slide 3 - Tekstslide

Even oefenen:
Noteer het juiste verwijswoord

Slide 4 - Tekstslide

Het liefst eet Maan PURE CHOCOLADE, want die vindt ze lekkerder dan melkchocolade.

Slide 5 - Open vraag

In 2015 opende HET JONGERENCENTRUM voor het eerst zijn deuren.

Slide 6 - Open vraag

Noteer het juiste verwijswoord

In de volgende slides moet je zelf het antwoord typen

Slide 7 - Tekstslide

Pak een leeg A2-papier en vouw haar / het in vieren.

Slide 8 - Open vraag

De bibliotheek wordt volgende week heropend, nadat hij / zij is verbouwd.

Slide 9 - Open vraag

Ken jij Patricks zusje? Dat / Die komt volgend jaar ook bij ons op school.

Slide 10 - Open vraag

Samengestelde zinnen
Maak van twee zinnen een samengestelde zin met een voegwoord dat tussen haakjes staat.
Vervang het woord / de woordgroep dat in hoofdletters in de zin staat voor een verwijswoord.

Slide 11 - Tekstslide

Er zijn weinig kaarten verkocht voor de toneelvoorstelling. We stellen DE TONEELVOORSTELLING uit. (dus)

Slide 12 - Open vraag

Onze buren lieten hun huis schilderen. ONZE BUREN waren op vakantie. (terwijl)

Slide 13 - Open vraag

Schrijf de antwoorden in je schrift.
Zoekt de verwijswoorden en verbeter ze waar nodig:

Slide 14 - Tekstslide

Zo is het goed:
(1) Ouders zouden hun kinderen kleedgeld moeten geven volgens het Nibud. (2) Het zegt op zijn website dat kleedgeld jongeren leert met geld om te gaan. (3) Ze / Zij moeten goed nadenken hoe ze dat / dit / het uitgeven, bijvoorbeeld aan een goedkope spijkerbroek of toch liever aan die duurdere van een bekend merk. (4) Goede afspraken zijn belangrijk. (5) Bijvoorbeeld: moeten kinderen zelf schoenen kopen of krijgen ze die / deze van zijn ouders?

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les:
Je weet het juiste verwijswoord in een zin te plaatsen en je hebt gemaakt opdracht 1 t/ 6 van Taalverzorging/formuleren H3 (blz. 82 e.v.)

Slide 16 - Tekstslide

Ik snap wat verwijswoorden zijn.
JA!
Een beetje, ik ga het proberen
Kunnen we nog een beetje samen oefenen?
NEE!

Slide 17 - Poll