In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Deze week:
Herhaling spelling van werkwoorden
Boek: TV-boek (dunne boek)
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen deze les:
Oriëntatie op werkwoordspelling.
Weten welke kenmerken van invloed zijn op de vorm van de persoonsvorm.
Slide 2 - Tekstslide
Betekenis verkeersbord:
Verboden te parkeren
Slide 3 - Tekstslide
Wat wordt bedoeld met deze afbeelding:
A
Je mag in deze straat niet parkeren
B
Iedereen krijgt geld
Slide 4 - Quizvraag
Bij het juist spellen van de persoonsvorm, moet je op een aantal dingen letten. Kijk naar de volgende zinnen:
Zin 1: 'Ik rijd langzaam naar huis.'
Zin 2: 'Wij rijden langzaam naar huis.'
Slide 5 - Tekstslide
Zin 1: 'Ik rijd langzaam naar huis.' Zin 2: 'Wij rijden langzaam naar huis.' Wat is er verschillend aan de zinnen, zodat de vorm van de persoonsvorm verandert?
A
Tijd
B
Persoon
C
Getal
Slide 6 - Quizvraag
Bij het juist spellen van de persoonsvorm, moet je op een aantal dingen letten. Kijk naar de volgende zinnen:
Zin 1: 'Ik rijd langzaam naar huis.'
Zin 2: 'Ik reedlangzaam naar huis.'
Slide 7 - Tekstslide
Zin 1: 'Ik rijd langzaam naar huis.' Zin 2: 'Ik reed langzaam naar huis.' Wat is er verschillend aan de zinnen, zodat de vorm van de persoonsvorm verandert?
A
Tijd
B
Persoon
C
Getal
Slide 8 - Quizvraag
Bij het juist spellen van de persoonsvorm, moet je op een aantal dingen letten. Kijk naar de volgende zinnen:
Zin 1: 'Ik rijd langzaam naar huis.'
Zin 2: 'Anne rijdtlangzaam naar huis.'
Slide 9 - Tekstslide
Zin 1: 'Ik rijd langzaam naar huis.' Zin 2: 'Anne rijdt langzaam naar huis.' Wat is er verschillend aan de zinnen, zodat de vorm van de persoonsvorm verandert?
A
Tijd
B
Persoon
C
Getal
Slide 10 - Quizvraag
Drie kenmerken zijn dus van invloed op de vorm van de persoonsvorm:
Getal: enkelvoud of meervoud. Het getal van de persoonsvorm is altijd hetzelfde als dat van het onderwerp.
Persoon: eerste, tweede of derde persoon. De persoonsvorm staat altijd in dezelfde persoon als het onderwerp.
Tijd: tegenwoordige of verleden tijd.
Slide 11 - Tekstslide
Vorm persoonsvorm
Als je in een zin een of meer van de kenmerken (getal, persoon of tijd) verandert, dan verandert ook de persoonsvorm.
Slide 12 - Tekstslide
Voorbeeld bij lachen
Slide 13 - Tekstslide
Huiswerk
Maken: TV-boek, opdracht 2 en opdracht 3 (bladzijde 66)