adjectives and adverbs

Goal of this lesson


I can use adjectives and adverbs correctly.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Goal of this lesson


I can use adjectives and adverbs correctly.

Slide 1 - Tekstslide

Adjectives and adverbs
Adjectives = bijvoeglijk naamwoord
Een adjective zegt iets over een zelfstandig naamwoord:

A beautiful house.
An old man.
A famous actress.
A talented footballer.
Je zet een adjective VOOR een zelfstandig naamwoord. 

Slide 2 - Tekstslide

Adjectives and adverbs
Je kan adjectives ook achter linking verbs zetten zoals:
to be, to look, to appear en to seem.

I look amazing in my new clothes.
She seems nice when she talks.
We are serious about this topic.
They appear shocked after hearing the news.

Slide 3 - Tekstslide

Adjectives and adverbs
Adverbs = bijwoord

Een adverb kan iets zeggen over:
1. een werkwoord
2. een andere adverb
3. een andere adjective
4. een hele zin

Slide 4 - Tekstslide

Adjectives and adverbs
Een adverb kan iets zeggen over:
1. een werkwoord
2. een andere adverb
3. een andere adjective
4. een hele zin
He drives carefully.
He reads slowly.
They eat loudly.
She skates beautifully.
He cooks well.

Slide 5 - Tekstslide

Adjectives and adverbs
Een adverb kan iets zeggen over:
1. een werkwoord
2. een andere adverb
3. een andere adjective
4. een hele zin
She drives extremely carefully.
He reads incredibly slowly.
They cook very well

Slide 6 - Tekstslide

Adjectives and adverbs
Een adverb kan iets zeggen over:
1. een werkwoord
2. een andere adverb
3. een andere adjective
4. een hele zin
The actress is incredibly good.
He looks extremely fantastic.
They appear very shocked.

Slide 7 - Tekstslide

Adjectives and adverbs
Een adverb kan iets zeggen over:
1. een werkwoord
2. een andere adverb
3. een andere adjective
4. een hele zin
Unfortunately, I can't come to your party.

Luckily, I passed my driver's license.

Slide 8 - Tekstslide

Hoe maak je een adverb?

Slide 9 - Tekstslide

Uitzonderingen - adverbs
hard --> hard
fast --> fast 
good --> well
near --> near
wrong --> wrong
late --> late
long --> long

Slide 10 - Tekstslide

Recap
Adjective zegt iets over een zelfstandig naamwoord, maar kan ook achter de volgende werkwoorden:
To be, to look, to appear en to seem.

Adverb kan iets zeggen over: een werkwoord, andere adverb, een adjective of een hele zin.

Slide 11 - Tekstslide

Sammy cooks ...
(delicious)
A
delicious
B
deliciously

Slide 12 - Quizvraag

Pim looks ...
(amazing)
A
amazing
B
amazingly

Slide 13 - Quizvraag

Carly drives ... quickly.
(incredible)
A
incredible
B
incredibly

Slide 14 - Quizvraag

They are ... late.
(serious)
A
serious
B
seriously

Slide 15 - Quizvraag

... , I could cancel my doctor's appointment before it was too late.
(lucky)
A
Lucky
B
Luckily

Slide 16 - Quizvraag

They are very ...
(beautiful)
A
beautiful
B
beautifully

Slide 17 - Quizvraag

Pelé was a ... football player.
(famous)
A
famous
B
famously

Slide 18 - Quizvraag

Who can explain the difference?

Slide 19 - Tekstslide

Who can explain the difference?
Adjectives = bijvoeglijk naamwoord. Dit zegt iets over een zelfstandig naamwoord: A beautiful house 

Adverbs = bijwoord. Dit kan iets zeggen over een ww, een andere adverb/adjective of een hele zin. 

Slide 20 - Tekstslide