Stijlfiguren (2)

Stijlfiguren 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Stijlfiguren 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

- uitleg stijlfiguren (2) 

- oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel

- je leert tegenstelling/antithese, herhaling/repetitio, paradox, opsomming en ironie herkennen

Slide 3 - Tekstslide

antithese = tegenstelling

Slide 4 - Tekstslide

Tegenstelling/antithese

  • stijlfiguur waarbij tegengestelde begrippen worden verbonden
  • bepaalde eigenschap versterken of benadrukken
  • Komt uit het Grieks (anti= tegen, these=stelling/plaatsing)
  • Mooi lijkt immers mooier naast lelijk, goed beter naast slecht.
  • vb: vrienden door dik en dun


Slide 5 - Tekstslide

Repetitio
Hierbij wordt er gebruikgemaakt van een herhaling van woorden om datgene wat je zegt te onderstrepen.

  • Uur na uur bleef het stil
  • Tijdens het kamp was het macaroni en nog eens macaroni wat we kregen
  •  Plus geeft meer, veel meer

Slide 6 - Tekstslide

0

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

Paradox
  • Een paradox is een schijnbare tegenstelling. Hij bestaat uit een combinatie van dingen die op het eerste gezicht niet kan, maar die, als je nog eens nadenkt, wel degelijk mogelijk is
  • Twee tegengestelde woorden worden met elkaar verbonden 
  • Een uitspraak die zichzelf tegenspreekt, of tegen je logica ingaat

voorbeeld: elk voordeel heb zijn nadeel (Cruijf)

Slide 9 - Tekstslide

Enumeratio/opsomming

Een enumeratio is een lange opsomming.

Voorbeeld:

  •  In de verte zag ik heuvels, bomen, bloemen, geiten en koeien.
  • Merel houdt van aardbeien, kersen, frambozen en bessen.
  • De docent was sloom, saai en slaapverwekkend.

Slide 10 - Tekstslide

Opsomming in drieën: drieslag
  • er worden drie dingen opgesomd.
  • dit is een vaste combinatie

Voorbeeld:
  • Te land, ter zee en in de lucht.
  •  Kwik, kwek en kwak
  • met bloed...

Slide 11 - Tekstslide

0

Slide 12 - Video

Slide 13 - Tekstslide

ironie
  • vorm van milde, niet kwetsende of beledigend bedoelde (zelf)spot
  • bij verbale ironie wordt het tegenovergestelde gezegd van wat er wordt bedoeld

  • voorbeeld: studenten, dat zijn echte keurige mensen

Slide 14 - Tekstslide

Antithese of paradox?
Zo snel als een slak.
A
Antithese
B
Paradox

Slide 15 - Quizvraag

Je hebt mensen en mensen.

Dit is een:
A
Paradox
B
Antithese
C
Repetitio
D
Enumeratio

Slide 16 - Quizvraag

Vroeger gold: verliefd, verloofd, getrouwd; maar hoe is dat tegenwoordig?
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
antithese
D
Drieslag

Slide 17 - Quizvraag

Geen gezeur: je bord leeg eten, de spullen in de vaatwasser zetten en dan snel aan je huiswerk voor morgen.
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
antithese
D
Drieslag

Slide 18 - Quizvraag

Om corona te stoppen moeten we testen, testen, testen.
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
Climax
D
Drieslag

Slide 19 - Quizvraag

Welk stijlfiguur?
A
paradox
B
ironie
C
antithese
D
repetitio

Slide 20 - Quizvraag

0

Slide 21 - Video

Ze huilt, maar ze lacht
A
Antithese
B
Enumeratie
C
Paradox
D
Repetitio

Slide 22 - Quizvraag

Is het leerdoel behaald:?
- ik kan tegenstelling/antithese, herhaling/repetitio, paradox, opsomming en ironie herkennen

Slide 23 - Open vraag