Paragraaf 2 Kiezen is verliezen

programma
herhaling paragraaf 1
huiswerk paragraaf 1
uitleg paragraaf 2
maken huiswerk paragraaf 2
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

programma
herhaling paragraaf 1
huiswerk paragraaf 1
uitleg paragraaf 2
maken huiswerk paragraaf 2

Slide 1 - Tekstslide

Er zijn 4 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 2 - Quizvraag

Geef van elke productiefactor een voorbeeld...

Slide 3 - Open vraag

Twee stellingen:
I. Schoon drinkwater is in Nederland een vrij goed.
II. Schaarse goederen hebben een hoge prijs.
Welke stelling(en) is/zijn juist?

A
beide stellingen zijn juist.
B
alleen stelling I is juist.
C
alleen stelling II is juist.
D
beide stellingen zijn onjuist.

Slide 4 - Quizvraag

huiswerk paragraaf 1
klassikaal een aantal opgaves
1,2,4,5,7,9,10,11,12,14,15

Slide 5 - Tekstslide

paragraaf 2 kiezen is verliezen

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt met behulp van uitgaven per week, maand of jaar een begroting maken

Je kunt werken met een budgetlijn

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

De budgetlijn
Stel je hebt € 16. Een broodje kost € 2 en een blikje Cola € 1.
1) Teken een budgetlijn.

Je moet dus kiezen! Je hebt immers maar € 16,-

2) Je budget verandert wat kan er gebeuren?

Slide 9 - Tekstslide

De budgetlijn
Je kunt dit laten zien a.d.h.v. een budgetlijn:

Slide 10 - Tekstslide

Budgetlijn
Een budgetlijn geeft de verschillende combinaties van twee bestedingsmogelijkheden bij een bepaald budget.

Slide 11 - Tekstslide

Een voorbeeld:

Gegeven voor de organisatie van een feestje. Een budget van € 45 wordt uitgegeven aan:
  • drinken: € 3 per fles
  • chips: € 1,50 per zak
Je kunt de budgetlijn nu tekenen door uit te rekenen hoeveel je maximaal kunt kopen als je het hele budget uit zou geven aan één product, moest je dus voor 45 euro aan drinken kopen, of voor 45 euro aan chips.

Teken eens in je schrift hoe de budgetlijn eruit komt te zien!



Slide 12 - Tekstslide


Drinken kost € 3 per fles.
Als je alleen maar drinken zou kopen, kun je voor € 45 maximaal 15 flessen drinken kopen.
Chips kost € 1,50 per zak.
Als je alleen maar chips zou kopen, kun je voor € 45 maximaal 30 zakken chips kopen.

Op basis van deze twee uiterste punten kunnen we nu een budgetlijn tekenen.


Slide 13 - Tekstslide

Begroting
Een overzicht van alle verwachte inkomsten en verwachte uitgaves.

Slide 14 - Tekstslide

Soorten uitgaven
Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven

Slide 15 - Tekstslide

BEDRAGEN OMREKENEN
van week naar maand en omgekeerd
van maand naar week
van maand naar jaar
van week naar jaar 
van maand naar dag etc etc.

Slide 16 - Tekstslide

Reken eens uit...
Lidmaatschap van de voetbal is € 4,- per week.
Hoeveel is dit per maand?

Slide 17 - Tekstslide

Uitwerking
Niet € 4,- x 4 = € 16,-
Maar
€ 4,- x 52 = € 208,- : 12 = € 17,33

ALTIJD EERST OMREKENEN NAAR EEN JAAR!

Slide 18 - Tekstslide

Omrekenen

Slide 19 - Tekstslide

huiswerk 
maken paragraaf 1 9 t/m 12
paragraaf 2 2 t/m 10 

klaar....dan een ander vak maken/leren!

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt met behulp van uitgaven per week, maand of jaar een begroting maken

Je kunt werken met een budgetlijn

Slide 21 - Tekstslide