4tl - examentraining

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat kan je verwachten van je CE Engels?
- ongeveer 12 leesteksten (examen 2019)
- ongeveer 42 vragen hierover  (examen 2019)
- op papier
- afwisseling vragen in het NL en in het ENGELS
- afwisseling open vragen / gesloten vragen




Slide 2 - Tekstslide

Tips bij CE Engels
TIP 1:   Let op signaalwoorden en kernzinnen
TIP 2:  Zorg voor een grote woordenschat (basis woordenlijst quizlet: https://quizlet.com/_batyos?x=1jqt&i=29aqzz ) 
TIP 3:   onderstreep/ arceer belangrijke woorden/ zinnen
TIP 4:   let op de tijd
TIP 5:   Gebruik je woordenboek verstandig

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Tijdens het examen
  • Houd de tijd in de gaten.
  • Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
  • Lees eerst de vragen, zoek dan gericht naar het antwoord
  • antwoorden op vragen vindt je vaak aan de start of aan het eind van een alinea.
  • Probeer lastige woorden te begrijpen via de context, je hoeft niet alle woorden te begrijpen om de tekst te begrijpen

Slide 5 - Tekstslide

Tijdens het examen per tekst

  • Lees eerst de vragen lees dan alinea voor alinea. 
  • Let op de eerste en laatste zin van de alinea.
  • Open vragen kort en bondig beantwoorden
  • schrijf duidelijk en leesbaar
  • meerkeuzevragen: lees eerst alleen de vraag, zoek het antwoord in de tekst Wat is jouw eigen antwoord? 
  • Kies het antwoord wat het meest op jouw antwoord lijkt.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Soort vragen
  • meerkeuzevragen
  • open vragen
  • gatenteksten 


  • juist/onjuist vragen
  • zoek/citeer vragen

Slide 8 - Tekstslide

Woordenboek
  • zorg dat je vragen begrijpt!
  • Heb je de betekenis van het woord nodig om de tekst te kunnen begrijpen? 
  • Kun je de betekenis raden (positief/ negatief)
  • Lijkt het op een ander woord?
  • Zoek het basiswoord op in het woordenboek (slow ipv slowly, extend ipv extended)
  • Let op: Er staan vaak meerdere betekenissen. 
  • Oefen met het woordenboek dat je op je examen gaat gebruiken.

Slide 9 - Tekstslide

!
Zorg dat je de vragen goed begrijpt!

Gebruik je woordenboek wanneer je door een bepaald woord een vraag niet bergijpt!

Slide 10 - Tekstslide

Wat betekenen de volgende vragen? 

Slide 11 - Tekstslide

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 12 - Quizvraag

What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 13 - Quizvraag

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is de conclusie?

Slide 14 - Quizvraag

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 15 - Quizvraag

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 16 - Quizvraag

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

 Open vragen

  • Lees de vraag en dan de bijbehorende alinea.
  • Let op de eerste en laatste zin van de alinea.
  • Let op signaalwoorden, but, however, although, then, and etc.
  • Onderstreep het gedeelte waarin het antwoord staat..
  • Als er niets staat moet je de vraag altijd in het Nederlands beantwoorden

Slide 19 - Tekstslide

Meerkeuze vragen

  • Let op de eerste en laatste zin van de alinea. ( vaak de hoofdgedachte). 
  • Let op signaalwoorden, zoals but, however, although, and etc. 
  • Wat is je eigen antwoord? 
  • Kies het antwoord dat het dichtste bij je eigen antwoord ligt. 
  • Onderstreep het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord. 
  • Komt  het onderstreepte tekstgedeelte overeen met je antwoord? 
  • Als je het antwoord niet weet. Streep foute antwoorden weg.

Slide 20 - Tekstslide

vraag: Which of the following is true according to paragraph 1?

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

vraag: Which of the following is true according to paragraph 1?
A
Local authorities are unable to employ enough professional dog carers.
B
Professional dog walkers will no longer be admitted on the heath.
C
The times that dogs are allowed on the heath cause frustration.
D
Visitors are concerned about the large numbers of dogs on the heath.

Slide 23 - Quizvraag

Gatenteksten

  • Let op de eerste en laatste zin van de alinea. 
  • Bekijk het stukje voor en na de gaten goed. (Is het bijvoorbeeld een opsomming, tegenstelling, gevolg?)
  • Wat is je eigen antwoord?
  • Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
  • Zoek de woorden in de antwoordmogelijkheden op, indien nodig.
  • Lees het stuk opnieuw. Klopt je antwoord in de tekst.

Slide 24 - Tekstslide

vraag: The benefits of rock drumming are ____. First, there is the simple therapeutic joy of hitting

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

vraag: The benefits of rock drumming are ____. First, there is the simple therapeutic joy of hitting
A
limited
B
many
C
overrated
D
unknown

Slide 27 - Quizvraag

waar/ niet waar vragen
  • Let op de eerste en laatste zin van de alinea. (Dit is vaak de hoofdgedachte).
  • Let op signaalwoorden, zoals but, however, although, and etc.
  • Onderstreep in de tekst het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord.
  • Controleer of het onderstreepte tekstgedeelte overeenkomt met alle elementen in het antwoord.

Slide 28 - Tekstslide

Het drinken van thee ’s middags is een nieuwe trend onder de Britse bevolking.
Alles wat in Londen te maken heeft met thee, vind je vooral op de zuidoever van de Theems..
Volgens het museum is de smaak van koffie en thee goed, maar het kan misschien nog beter.
Het museum richt zich voornamelijk op de sociale kant van koffie- en theedrinken door de eeuwen heen.
vraag 16 - geef van elk van de volgende beweringen aan of deze juist of onjuist is volgens de tekst.
1.

2.

3.

4.

Slide 29 - Sleepvraag

Slide 30 - Tekstslide

Het drinken van thee ’s middags is een nieuwe trend onder de Britse bevolking.
Alles wat in Londen te maken heeft met thee, vind je vooral op de zuidoever van de Theems..
Volgens het museum is de smaak van koffie en thee goed, maar het kan misschien nog beter.
Het museum richt zich voornamelijk op de sociale kant van koffie- en theedrinken door de eeuwen heen.
vraag 16 - geef van elk van de volgende beweringen aan of deze juist of onjuist is volgens de tekst.
1
3
2
4
wel
wel
niet
niet
wel
wel
niet
niet

Slide 31 - Sleepvraag

Zoek/citeer vragen

  •  Lees de zoekopdracht/vraag goed door
  • over welke alinea(s) gaat het?
  •  Lees de 'kopjes' en beslis dan of het noodzakelijk is dat stuk te lezen.
  • Beantwoord de vraag
  • Controleer of je juist geformuleerd hebt en de vraag echt beantwoord hebt.

Slide 32 - Tekstslide

vraag: In alinea 6 wordt het vervolg van een gebeurtenis uit een eerdere alinea beschreven.
In welke alinea wordt die gebeurtenis voor het eerst genoemd?

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

vraag: In alinea 6 wordt het vervolg van een gebeurtenis uit een eerdere alinea beschreven.
In welke alinea wordt die gebeurtenis voor het eerst genoemd?

Slide 35 - Open vraag

Slide 36 - Tekstslide

Adviezen
  • Brede belangstelling helpt - lees de krant, volg het nieuws.
  • Lees Engelse boeken, artikelen.
  • Brede woordenschat maakt teksten lezen gemakkelijker. Oefen met basis woordenlijst quizlet: https://quizlet.com/_batyos?x=1jqt&i=29aqzz ) 
  • bestudeer de signaalwoorden goed
  • Oefen met examenteksten - ExamenKracht

Slide 37 - Tekstslide

Op wat voor manier is het CE Engels meestal ingedeeld?
A
Makkelijke teksten, moeilijke teksten, makkelijke teksten
B
Moeilijke teksten, makkelijke teksten
C
Moeilijke teksten, makkelijke teksten, moeilijke teksten
D
Makkelijke teksten, moeilijke teksten

Slide 38 - Quizvraag

Slide 39 - Link

GOOD LUCK!

Slide 40 - Tekstslide