§2.2 - DNA en specialisatie van cellen

Welkom
- Spullen op tafel, inloggen, startklaar.
- Huiswerk in de agenda zetten.
- Terugblik.
- Les §2.2 - DNA en specialisatie van cellen
- Vooruitblik.
Leerdoelen
4. Je vergelijkt de bouw van DNA met RNA.
5. Je vertaalt de code van een stukje DNA via RNA naar aminozuren en andersom.
6. Je voorspelt de gevolgen van verschillende typen mutaties in het DNA.
7. Je beschrijft de stappen van de celcyclus.
8. Je beschrijft hoe cellen met hetzelfde DNA kunnen verschillen in vorm en functie.

Huiswerk
Lezen (Lz) §2.3
Maken (Mk) §2.2

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom
- Spullen op tafel, inloggen, startklaar.
- Huiswerk in de agenda zetten.
- Terugblik.
- Les §2.2 - DNA en specialisatie van cellen
- Vooruitblik.
Leerdoelen
4. Je vergelijkt de bouw van DNA met RNA.
5. Je vertaalt de code van een stukje DNA via RNA naar aminozuren en andersom.
6. Je voorspelt de gevolgen van verschillende typen mutaties in het DNA.
7. Je beschrijft de stappen van de celcyclus.
8. Je beschrijft hoe cellen met hetzelfde DNA kunnen verschillen in vorm en functie.

Huiswerk
Lezen (Lz) §2.3
Maken (Mk) §2.2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt je been gebroken. Op welk organisatieniveau bevindt zich deze aandoening?
A
cel
B
weefsel
C
orgaan
D
orgaanstelsel

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je buurman heeft leukemie (kanker in het rode beenmerg). Op welke organisatieniveau bevindt zich deze ziekte?
A
cel
B
weefsel
C
orgaan
D
orgaanstelsel

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op welke organisatieniveau vindt de ACTIVITEIT IN GROTE LETTERS plaats?

EEN KLEURSTOF GEEFT KLEUR aan de witte bloedcellen in een bloedpreparaat.
A
molecuul
B
cel
C
weefsel
D
organel

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke organellen vindt de synthese van eiwitmoleculen uit aminozuurmoleculen plaats?
A
ER
B
Kern
C
Ribosomen
D
Golgisysteem

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke organellen zijn betrokken bij de eiwitsynthese?
A
Onderdeel B
B
Onderdeel E
C
Onderdeel F
D
Onderdeel E en F

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Succescriteria
  • Je kunt de definitie van de volgende begrippen uitleggen: DNA, nucleotiden, helix, stikstofbasen, genetische code, gen, niet-coderend DNA, RNA, eiwitsynthese, codon, startcocon, stopcocon, puntmutatie, genoommutatie, celcyclus, replicatie, celdifferentiatie.

  • Je kunt de de leerdoelen aan een ander uitleggen.
  • Je hebt opdrachten gemaakt met voldoende resultaat.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heb je §2.2 doorgelezen?
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Structuur DNA / RNA
DNA:
dubbelstrengs
A,T,C,G
deoxyribose

RNA: 
enkelstrengs
A,U,C,G
ribose

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eiwitsynthese
DNA in kern

mRNA uit de kern

naar ribosoom

aminozuren aan elkaar

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transcriptie: DNA naar RNA
Een stuk DNA dat codeert voor één eiwit (eigenschap) is een gen.
De nucleotidevolgorde van dat stuk DNA is de code voor het maken van het eiwit.

Eiwitten bestaan uit een keten van aminozuren. Er zijn 20 verschillende aminozuren (BINAS 67H1).

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transcriptie: DNA naar RNA
Als het eiwit moet worden gemaakt wordt eerst van het gen een kopie gemaakt 
-> messenger RNA (mRNA).

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transcriptie: DNA naar RNA
mRNA wordt afgelezen van en complementair gemaakt aan de template-/ matrijsstreng. 

Tegenover de A wordt een U ingebouwd, tegenover T een A, bij C een G en bij G een C.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transcriptie: DNA naar RNA
Het mRNA is dus een 'kopie' van de ándere (complementaire) DNA streng: de coderende streng.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA code:
5' TAC TCG TTC GGA AAA TGA CTA TGG ATT TC 3'
3' ATG AGC AAG CCT TTT ACT GAT ACC TAA AG 5'

Omzetten naar RNA (mRNA (m staat voor messenger))

  AUG AGC AAG CCU UUU ACU GAU ACC UAA AG


Omzetten van RNA --> eiwit --> mbv BiNaS


Let op! - Startcodon AUG (--> TAC in DNA streng)
            - Stopcodons

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

RNA naar eiwit: translatie
Het mRNA verlaat de kern (via een kernporie) naar het cytoplasma en bindt aan een ribosoom.

Het ribosoom leest het mRNA in steeds 3 basen tegelijk (triplet/ codon).

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tabel 71 G genetische code

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

RNA naar eiwit: translatie
BINAS 71 G staat de genetische code. 
Stel codon AAG. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

RNA naar eiwit: translatie
BINAS 71 G. Stel codon AAG. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

RNA naar eiwit: translatie
BINAS 71 G. Stel codon AAG. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

RNA naar eiwit: translatie
BINAS 71 G. Stel codon AAG. 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

RNA naar eiwit: translatie
Translatie begint altijd bij een AUG code (het startcodon in RNA). Hiermee wordt een methionine aminozuur ingebouwd.


Er zijn een paar mogelijke stopcodons waarmee de translatie stopt

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Met welke drie basen begint elk gen (in DNA)?
A
AUG
B
TAC
C
ATG
D
ATG

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stopcodons zijn er?
(zoek in BiNaS 71G)

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen met de genetische code:

DNA:
GCTACCG CCGGTTTCTCCT TT TACT TTATACCTATTGCATT
CGATGGCGGCCAAAGAGGAAAATGAAATATGGATAACGTAA

Stap 1. Vertaal het DNA in RNA ‘taal’
Stap 2. Zoek het start codon
Stap 3. Gebruik de Binas
Stap 4: Schrijf steeds de eerste letter van het aminozuur op Tabel 71G


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom
- Spullen op tafel, inloggen, startklaar.
- Huiswerk, ben je bij?
- Terugblik genetische code.
- Les §2.2 - deel 2 (DNA en) specialisatie van cellen
- Vooruitblik.
Leerdoelen
4. Je vergelijkt de bouw van DNA met RNA.
5. Je vertaalt de code van een stukje DNA via RNA naar aminozuren en andersom.
6. Je voorspelt de gevolgen van verschillende typen mutaties in het DNA.
7. Je beschrijft de stappen van de celcyclus.
8. Je beschrijft hoe cellen met hetzelfde DNA kunnen verschillen in vorm en functie.

Huiswerk
Lezen (Lz) §2.3
Maken (Mk) §2.2

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen met de genetische code:

DNA:
GCTACCG CCGGTTTCTCCT TT TACT TTATACCTATTGCATT
CGATGGCGGCCAAAGAGGAAAATGAAATATGGATAACGTAA

Stap 1. Vertaal het DNA in RNA ‘taal’
Stap 2. Zoek het start codon --> AUG
Stap 3. Gebruik de Binas
Stap 4: Schrijf steeds de eerste letter van het aminozuur op Tabel 71G


Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Met welke drie basen begint elk gen?
A
AUG
B
TAC
C
ATG
D
ATG

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voor hoeveel aminozuren zal dit stukje DNA coderen? TACAAATCGGGGATG
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Pak BiNaS!! Wat is een RNA code voor een stopcodon? En hoort daar ook een aminozuur bij?
A
UAA, daar hoort methionine bij
B
UAA, daar hoort geen aminozuur bij
C
AUG, daar hoort methionine bij
D
AUG, daar hoort geen aminozuur bij

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Celspecialisatie
In elke cel zit hetzelfde DNA.
De rol van de cel bepaalt welke eiwitten nodig zijn (en dus worden gemaakt).

Bijvoorbeeld: melanine in een huidcel of actine/ myosine in een spiercel. 

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Celspecialisatie
De ene cel is de andere niet.

Dat komt door verschil in EIWITTEN.


Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'Woorden' 

Slide 36 - Tekstslide

mest stop
Mutatie
Een mutatie is een verandering in een DNA molecuul. Dit kan gevolgen hebben voor het te vormen eiwit.
En daarmee voor de werking van het eiwit.


Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Puntmutatie

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woorden 
Verander een letter in je gen (je krijgt van mij een getal hiervoor). (1 t/m 15)




Wat gebeurt er met je eiwit?

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gevolgen: geen/ klein

- De mutatie zit in een niet coderend deel van het DNA (niet in een gen).
- Het aminozuur dat gecodeerd wordt is hetzelfde (bijvoorbeeld TTA naar TTG -> AAU naar AAC = beide Asparagine.
- Het aminozuur is anders maar het eiwit werkt (bijna) net zo goed.
Gevolgen groot

- De aminozuurvolgorde verandert, het eiwit werkt niet meer.
- Er komt een stopcodon, het eiwit wordt te kort en werkt niet meer.
- Er verdwijnt een stopcodon, het eiwit wordt te lang en werkt niet meer.
- Het startcodon verdwijnt, het eiwit wordt niet meer gemaakt.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het gevolg van een niet werkend gen voor pigment (melanine) als gevolg van een mutatie?

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genoommutatie
Als het aantal chromosomen in een cel anders is dan normaal heet dat een genoommutatie.

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Levenscyclus van een cel: 76A
BINAS 76A

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Levenscyclus van een cel
Interfase zit tussen celdelingen in en zorgt er voor dat een cel zich klaarmaakt voor nieuwe celdeling óf specialisatie. 

Interfase bestaat uit G1, S, en G2 fase.
Tabel 76A

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA replicatie
Omdat de ene streng altijd complementair is aan de andere is het kopiëren vrij eenvoudig.

Tegenover een A komt een T, tegenover een T een A, tegenover een C een G en tegenover een G een C.



Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Levenscyclus van een cel
Na de mitose zijn er twee dochtercellen.
Elk van deze cellen bepaalt of deze nogmaals gaat delen (opnieuw G1, S, en G2 fase) of zich gaat specialiseren.

Meestal gaat één zich specialiseren en de ander opnieuw delen (eventueel na een pauze, de G0 fase)

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vooruitblik
Volgende les §2.3

t/m §2.2 is af en gemaakt. 
Huiswerk
- Mk. §2.2
- Lz. §2.3

Aan de slag
- Mk. §2.2
- Lz. §2.3
- Begrippenlijst maken
- Samenvatten/Mindmap maken
- Oefenen op www.biologiepagina.nl

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 49 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 50 - Video

Deze slide heeft geen instructies