Toetsvoorbereiding hoofdstuk 3

Hoofdstuk 3
We gaan voor de winst!
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3
We gaan voor de winst!

Slide 1 - Tekstslide

Noem de 4 productiefactoren

Slide 2 - Woordweb

Wat is de toegevoegde waarde van een product?
Toegevoegde waarde betekent dat een product meer waard wordt doordat het bewerkt is door een bedrijf. Men heeft hier arbeid, tijd en energie ingestoken.
  
Gedurende het productieproces wordt een product steeds meer geschikt voor gebruik.


Slide 3 - Tekstslide

Picnik is een online supermarkt, die alleen thuisbezorgt. Waaruit bestaat de toegevoegde waarde van Picnik ten opzicht van een gewone supermarkt?

Slide 4 - Open vraag

Welke kosten zijn vaste kosten?
A
Afschrijving van een machine
B
Kosten voor het water
C
Benzine kosten
D
Kosten schoonmaakmiddelen

Slide 5 - Quizvraag

't Huuske verkocht afgelopen maand 4700 snacks, welke worden ingekocht bij de groothandel. Per maand betaalt het bedrijf €750 huur, de loonkosten van een vaste werknemer €1800 en verzekeringen €980. De variabele kosten bestaan uit de ingekochte snacks. De gemiddelde inkoopprijs bedraagt €0,75 per stuk.

Hoeveel zijn de totale variabele kosten? Schrijf je berekening op.

Slide 6 - Open vraag

't Huuske verkocht afgelopen maand 4700 snacks, welke worden ingekocht bij de groothandel. Per maand betaalt het bedrijf €750 huur, de loonkosten van een vaste werknemer €1800 en verzekeringen €980. De variabele kosten bestaan uit de ingekochte snacks. De gemiddelde inkoopprijs bedraagt €0,75 per stuk.

Bereken de kostprijs per product

Slide 7 - Open vraag

't Huuske verkocht afgelopen maand 4700 snacks, welke worden ingekocht bij de groothandel. Per maand betaalt het bedrijf €750 huur, de loonkosten van een vaste werknemer €1800 en verzekeringen €980. De variabele kosten bestaan uit de ingekochte snacks. De gemiddelde inkoopprijs bedraagt €0,75 per stuk. De gemiddelde verkoopprijs is € 2,- (excl btw)

Hoeveel bedraagt het nettoresultaat. Geef aan of het resultaat positief of negatief is.

Slide 8 - Open vraag

Brutowinstmarge
Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs

Brutowinstmarge: het bedrag dat je optelt bij de inkoopprijs om de verkoopprijs te berekenen. 

Slide 9 - Tekstslide

De brutowinstmarge op groente is veel hoger is dan op veel andere producten, bijvoorbeeld wasmiddelen.
-->Verklaar waarom de brutowinstmarge op groente veel hoger moet zijn dan de brutowinstmarge op wasmiddelen.

Slide 10 - Open vraag

Vraag naar producten
De vraag naar producten kunnen we tekenen in een grafiek, zoals je hieronder ziet. Bij een prijs van € 550 worden er 0 fietsen verkocht. Bij een prijs van € 400 worden er 100 fietsen verkocht.
Dit noemen we de vraaglijn.

Slide 11 - Tekstslide

Stel je voor: er is maar 1 aanbieder van Gazelle fietsen
Deze verkoper overweegt de vraagprijs van 1 fiets te verlagen van 475 euro naar 450 euro

Laat met een berekening zien wat 
er gebeurt er met de omzet.

Slide 12 - Tekstslide

Stel je voor: er is maar 1 aanbieder van Gazelle fietsen
Deze verkoper overweegt de vraagprijs van 1 fiets te verlagen van 475 euro naar 450 euro

de omzet was: 475 x 50 = 23.750
de omzet wordt: 450 x 60 = 27.000
De omzet stijgt met 27.000-23.750 =
€ 3.250

Slide 13 - Tekstslide

De verkoper overweegt de vraagprijs van 1 fiets te verlagen van 475 euro naar 450 euro
Noem een redenen om de vraagprijs NIET te verlagen

Slide 14 - Open vraag

Arbeidsproductiviteit
Wat een persoon kan produceren in een bepaalde tijd

Formule voor arbeidsproductiviteit

Productie : gewerkte tijd = arbeidsproductiviteit

Slide 15 - Tekstslide

Een scharenfabriek produceert 3.033 scharen per maand. Er zijn 25 werknemers in fulltime dienst. Bereken de arbeidsproductiviteit per werknemer, per week

Slide 16 - Open vraag

Wat is de definitie van het begrip 'productiecapaciteit'?
A
De maximaal mogelijke productieomvang
B
Hoeveel een bedrijf kan maken met grondstoffen
C
Hoeveel een bedrijf kan maken met het personeel in dienst
D
Hoeveel er in een jaar geproduceerd kan worden

Slide 17 - Quizvraag

De Benzinemarkt
De benzinemarkt wordt gekenmerkt door enkele grote aanbieders die 80% van de benzinemarkt in handen hebben. Langs de snelweg is dat in Nederland 100%. Een partij lijkt prijsleider te zijn. Elke keer als deze partij zijn prijs aanpast volgen onmiddellijk de anderen. Vanwege dit patroon van prijsveranderingen verdenkt de overheid de grote benzineleveranciers van kartelvorming. Starten op de benzinemarkt is lastig. De investeringen zijn te hoog. Daarnaast is er altijd het risico van een benzineoorlog waardoor je je investeringen niet meer terug verdiend.

Slide 18 - Tekstslide

Benzine is een homogeen product.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Homogeen of Heterogeen
Homogeen: in de ogen van de consument geen verschillen (komkommer is een komkommer)

Heterogeen: wel verschillen volgens de consument (Apple is beter dan Samsung)

Slide 20 - Tekstslide

Van welke marktvorm is er sprake op de benzinemarkt.
A
Monopolie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Volkomen concurrentie

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een kartel?
A
Een groep bedrijven die prijsafspraken maakt
B
Een groep ministers die afspraken maken.
C
Een groep mensen die demonstreren.
D
Een groep werknemers die een CAO willen.

Slide 22 - Quizvraag

Leg uit waarom vrije toe- en uittreding niet goed werkt op de benzinemarkt

Slide 23 - Open vraag

einde
einde

Slide 24 - Tekstslide