Hoofdstuk 4 -5 woorden en spelling v1a

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui en je leerwerkboek;
  • je laptop (log in in LessonUp).
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui en je leerwerkboek;
  • je laptop (log in in LessonUp).

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Wat weet je al (4.5 en 4.9)
  • Vragen stellen hoofdstuk 4)
  • Wat weet je al (5.5 en 5.9)
  • Vragen stellen hoofdstuk 5
  • Quizlet Live

Slide 2 - Tekstslide

Wat betekent: armlastig?
A
onbeschaafd
B
mogelijk
C
armoedig
D
hevige schrik

Slide 3 - Quizvraag

Onder het oog van de hele bevolking.
Wat betekent: onder het oog van?
A
terwijl (de hele bevolking) toekijkt
B
onderzocht en beoordeeld (door bevolking)
C
behorend bij (de bevolking)
D
voorstelling (voor de hele bevolking)

Slide 4 - Quizvraag

Maak een goede zin (betekenis duidelijk) met: kwellen.

Slide 5 - Open vraag

De spelers hebben na het doelpunt .............................. (juichen).
A
gejuicht
B
gejuichd

Slide 6 - Quizvraag

Met dat doelpunt hebben we de wedstrijd .................... (winnen.
A
gewind
B
gewint
C
gewonnen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is correct geschreven?
A
joghurt
B
yoghurt

Slide 8 - Quizvraag

Wat is correct geschreven?
A
symptoom
B
simptoom
C
symptoon
D
simptoon

Slide 9 - Quizvraag

Verkleinwoord van gum
A
gum'tje
B
gumetje
C
gummetje
D
gumpje

Slide 10 - Quizvraag

Verkleinwoord van koningin
A
koningintje
B
koninginnetje
C
koningin'etje
D
koninginetje

Slide 11 - Quizvraag

Vragen?
4.5 
woorden: betekenis en er een zin mee kunnen maken

4.9 
voltooid deelwoord
verkleinwoord
dictee

Slide 12 - Tekstslide

Hippocrates EVENWEL had een andere kijk op geneeskunde.
evenwel:
A
aangrijpend
B
naargelang
C
echter
D
belangrijk

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent ethiek?
A
wetenschap van ziekten
B
leer van goed en kwaad
C
samenleving
D
godsdienst

Slide 14 - Quizvraag

Maak een goede zin (betekenis duidelijk) met: van oudsher.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het tegenwoordig
deelwoord van lopen en fietsen?

Slide 16 - Open vraag

Welk bn hoort hier?
Een ............ (riet) dak.

Slide 17 - Open vraag

Welk bn hoort hier?
Een ............ (vergroten) foto.

Slide 18 - Open vraag

Welk bn hoort hier?
Een ............ (kopen) taart.

Slide 19 - Open vraag

Hij is ........ (slim) dan/als ik.
A
slimmer dan
B
slimmer als
C
slim dan
D
slim als

Slide 20 - Quizvraag

Hij is slimmer dan ik.
slimmer = vergrotende trap (vt)
want = niet gelijk of gelijkwaardig
dus = dan

Slide 21 - Tekstslide

Jij hebt de ........ (weinig) fouten gemaakt.
A
weinigste
B
minder
C
minste

Slide 22 - Quizvraag

Jij hebt de minste fouten gemaakt.
minste = overtreffende trap (ot)
want = dit overtreft al het andere
onregelmatig
goed - beter - best
veel - meer - meest
weinig - minder - minst
graag - liever - liefst

Slide 23 - Tekstslide

Hij is net zo ......... (groot) als/dan ik.
A
groter als
B
groter dan
C
groot als
D
groot dan

Slide 24 - Quizvraag

Hij is net zo groot als ik.
groot = stellende trap (st)
want = gelijk of gelijkwaardig
dus = als

Slide 25 - Tekstslide

Vragen?
5.5 
woorden: betekenis en er een zin mee kunnen maken
5.9 
tegenwoordig / onvoltooid deelwoord
bijvoeglijk naamwoord (vanaf werkwoorden)
trappen van vergelijking
dictee (vorige les: wedstrijdje)

Slide 26 - Tekstslide

Quizlet 4.5 woorden

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

Woorden 5.5
Quizlet

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Link

Afsluiting
Succes!

Slide 31 - Tekstslide