Spelling 4.5

                                 Spelling 4.5
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

                                 Spelling 4.5

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Doornemen huiswerk
Terugblik 3.5 en 4.4
Uitleg 4.5 
(Af)maken 3.5 en 4.5

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik 4.4 
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoord
(Voorzetsel)
(Zelfstandig / Hulpwerkwoord)

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica 4.4
Lidwoord: de, het, een 

Zelfstandig naamwoord: namen, mensen, dieren, dingen, plaatsnamen, begrippen, planten
Tafel, bloemen, Sarah, Mo, Kees, beker, glas, kast, portemonnee
Bijvoeglijk naamwoord, zegt iets over een ZN:
mooi, groot, rode, blauwe, klein, snel, licht, zwaar

Werkwoord: zwemmen, fietsen, vertellen, beantwoorden, bewegen

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin?
Hij pakte snoep uit de grote kast
A
kast
B
snoep
C
grote

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord uit deze zin?
Ik pakte mijn boeken
A
pakte
B
ik
C
boeken

Slide 6 - Quizvraag

Benoem de woorden uit deze zin:
De zware bloembak uit de tuin is omgewaaid. Doe het zo:
lw = zn = bn = ww = vz =

Slide 7 - Open vraag

Terugblik 3.5
PV sterke werkwoorden in de verleden tijd
Deze woorden veranderen in de verleden tijd van klank. Zwem wordt zwom, loop wordt liep, eet wordt at, blijf wordt bleef

Meervoud zelfstandige naamwoorden 
Vaak komt er -en achter het woord. De kies -- de kiezen, de muur -- de muren, het raam -- de ramen

Slide 8 - Tekstslide

Uitleg 4.5
PV zwakke werkwoorden in de verleden tijd
Zwakke werkwoorden zijn klankvaste werkwoorden, de klank blijft in de verleden tijd dus hetzelfde. 

Je maakt de verleden tijd door -de(n) en -te(n) achter het hele werkwoord -en te zetten. 
Fietsen -- fiets -- fietste

Slide 9 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
Meestal hoor je of je -de(n) of -te(n) moet schrijven, maar er is gelukkig ook een regel voor. 
Eindigt de stam op een harde medeklinker: f - ch - k -p -s- t - x? Dan schrijf je -ten. Je gebruikt hier het T Kofschip x

Hele ww
stam
ik vorm tt
ik vorm vt
wij vorm vt
lachen
lach
lach
lachte
lachten
Praten
prat
praat
praatte
praatten

Slide 10 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
Bij de overige werkwoorden schrijf je dus -den. 




Let op de d- en t-werkwoorden. Dit zijn woorden waarvan de stam eindigt op een d/t hier komt dus nog een extra d of t bij!
Hele ww
Stam
ik-vorm tt
ik vorm vt
wij vorm vt
durven
durv
durf
durfde
durfden
branden
brand
brand
brandde
brandden

Slide 11 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. De spelling van het BN hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

Als er de of het voor het ZN staat, gebruik je -e
De grote held -- een grote held
Staat er een voor het ZN, dan gebruik je geen e
het mooie huis - een mooi huis
het kleine cadeau - een klein cadeau

Slide 12 - Tekstslide

Als - dan 
Met een BN kun je de drie trappen van vergelijking maken: de stellende trap, de vergrotende trap en de overtreffende trap. 
groot - groter - grootst. 

Stellende trap: je gebruikt als, ik ben even snel als Mick. 
Vergrotende trap: mijn laptop is sneller dan die van Kim. 

Slide 13 - Tekstslide

zelfstandige naamwoorden: meervoud op een -s
De telefoon - de telefoons
De laptop - de laptops

Je schrijft een 's als je het meervoud verkeerd kan uitspreken: 
de foto - de foto's 
de kiwi - de kiwi's
de solo - de solo's 
de baby - baby's 

Slide 14 - Tekstslide

PV verleden tijd. Schrijf de juiste vorm van het ww op.
Ik ... (stoten) mijn kleine teen aan het kastje

Slide 15 - Open vraag

PV verleden tijd. Schrijf de juiste vorm van het ww op.
Zij ... (reizen) voor Corona de hele wereld over

Slide 16 - Open vraag

PV verleden tijd. Schrijf de juiste vorm van het ww op.
Wij ... (vrezen) voor het ergste.

Slide 17 - Open vraag

Vul de bijvoeglijk naamwoorden op de juiste manier in.
De (beroemd) actrice was aan de (laat) kant

Slide 18 - Open vraag

Kies het juiste antwoord.
1c heeft even veel vakken (als/dan) 1d
A
als
B
dan

Slide 19 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd van het werkwoord in.
De tennisser (missen) de bal volledig

Slide 20 - Open vraag

Kies het juiste antwoord.
Ronaldo is populairder (als - dan) Messi
A
als
B
dan

Slide 21 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
het meervoud van een taxi is?
A
taxis
B
taxi's

Slide 22 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
het meervoud van een paraplu is?
A
paraplu's
B
paraplus

Slide 23 - Quizvraag

Je hoort 3 dicteewoorden, schrijf ze op de juist manier op

Slide 24 - Open vraag

Verder..
Basis en kader maakt 3.5 en 4.5 helemaal af in de online methode

TL kijkt nog even mee!

Slide 25 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord vind je vaak achterin de zin. Je vindt het vaak in een zin, samen met de werkwoorden hebben, zijn of worden. 
Ik heb pizza gegeten
Wij hebben samen een game gespeeld
Andere vormen zijn bijvoorbeeld: verloren, herhaald, mislukt


Slide 26 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
VD van zwakke werkwoorden eindigen op een -t of een -d. Twijfel je? Maak het woord dan langer!
Hij heeft een auto gehuurd. 
Hij heeft zoveel kansen gemist. 

Sterk werkwoord? Het VD eindigt op en. 
Gezwommen, gelopen, gebleven, geslapen
Soms hoor je geen verschil: hij beleeft veel avonturen, hij heeft veel avonturen beleefd. 

Slide 27 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Vaak doe je dit door -je of -tje achter een woord te zetten: tafeltje, boekje. 
Als een woord eindigt op -m, gebruik je -pje -- boompje.
Als een woord eindigt op -ng, gebruik je -kje en laat je de g weg: koning -- koninkje
Woorden die eindigen op een klinker, krijgen een extra klinker: autootje of ze krijgen een ' baby'tje. 

uitzonderingen: jongen -- jongetje, blad - blaadje, la wordt laatje

Slide 28 - Tekstslide

Noteer de juiste vorm van het werkwoord.
Het is vervelend wat daar is (gebeuren)

Slide 29 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het werkwoord.
Hij heeft het niet zo (bedoelen)

Slide 30 - Open vraag

Schrijf het verkleinwoord op van:
verdieping

Slide 31 - Open vraag

Schrijf het verkleinwoord op van:
menu

Slide 32 - Open vraag

Noteer het verkleinwoord en het voltooid deelwoord
Hebben we het (dvd) van die film (huren)

Slide 33 - Open vraag

Kies de juiste vorm
Mijn fiets (verkeren) in goede staat
A
verkeert
B
verkeerd

Slide 34 - Quizvraag