Formuleren havo 4

Programma

1. Toets bespreken - 20 minuten

2. Zelftest invullen

3. Start formuleren: eerste vijf formuleerfouten

4. Oefenen - 30 minuten

5. Lezen Magnus - 15 minuten

6. Toets Magnus afspreken!

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Programma

1. Toets bespreken - 20 minuten

2. Zelftest invullen

3. Start formuleren: eerste vijf formuleerfouten

4. Oefenen - 30 minuten

5. Lezen Magnus - 15 minuten

6. Toets Magnus afspreken!

Slide 1 - Tekstslide

Start formuleren

Dubbelop-fouten:

  • onjuiste herhaling
  • tautologie
  • pleonasme
  • contaminatie
  • dubbele ontkenning

Slide 2 - Tekstslide

Start formuleren
Onjuiste herhaling
Regel = Je gebruikt niet twee keer hetzelfde voorzetsel bij een uitdrukking
Voorbeeldzin:
Aan iemand als jou zou ik nooit mijn hart {aan} toevertrouwen.
 

Slide 3 - Tekstslide

Start formuleren
Tautologie:
Regel: je gebruikt niet zonder reden twee keer een woord met dezelfde betekenis.
Voorbeeldzin: Ik heb vele hobby’s zoals {bijvoorbeeld} fietsen en tekenen.

Slide 4 - Tekstslide

Start formuleren
Pleonasme
Regel = Je herhaalt niet zonder reden een deel van het woord.
Voorbeeldzin: Ik heb een {ronde} cirkel getekend.


Slide 5 - Tekstslide

Start formuleren
Contaminatie:
Regel: je gebruikt geen twee uitdrukkingen door elkaar heen.
Voorbeeldzinnen
Het kost duur = het kost veel/is duur
Als leerling zijnde, ben ik gelukkig = Leerling zijnde/als leerling……
Nachecken = nakijken of checken

Slide 6 - Tekstslide

Start formuleren
Dubbele ontkenning
Regel = je gebruikt niet zonder reden twee keer een ontkennend woord.
Voorbeeldzinnen =
Ik heb nooit geen vertrouwen in je.
Je moet ervan afzien geen onvoldoende te halen.

Slide 7 - Tekstslide

Foutieve verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen terug of vooruit naar een woord dat verderop in de zin staat.
De bal ligt bij de buren; ik haal hem op.
De vereniging stuurt een brief aan haar leden. 
Het boek is uit; ik geef hem door aan jou. 

Slide 8 - Tekstslide

Foutieve verwijswoorden
Verwijswoorden kunnen terugverwijzen naar een mannelijk, vrouwelijk, of onzijdig woorden. Hoe herken je die?
Mannelijke woorden zijn vaak kort
Vrouwelijk woorden eindigen op – heid, -nis, -schap, -de, - te, -ij, - ing, -st, - ie, -theek, - tuur, - suur, - ine, - se, - age, - sis, - tis.
Onzijdige woorden hebben als lidwoord: het

Slide 9 - Tekstslide

Foutieve verwijswoorden
Welke woorden gebruik je? Zie schema blz. 211
Voorbeeld. 
De leraar geeft {zijn} leerlingen uitleg.
De overheid heeft {haar} bevolking in bedwang.
Het dak heeft {zijn} langste tijd gehad
Het meisje lakt {haar} nagels. Geslacht wint het van de regel.

Slide 10 - Tekstslide

Foutieve verwijswoorden
Hen/Hun
Regel = hen bij lijdend voorwerp
  hen na voorzetsel
  hun bij meewerkend voorwerp

Slide 11 - Tekstslide

Foutieve verwijswoorden

Ik geef {hun} bloemen
Ik geef aan {hen} bloemen
De docent helpt {hen} op weg.

Slide 12 - Tekstslide

Foutieve verwijswoorden
Dat/ wat
Regel = je gebruikt dat, behalve bij:
- overtreffende trap: het mooiste wat, het leukste wat
- na een onbepaald voornaamwoord: alles wat ik wil, iets wat me interesseert
- na een zin; ik vind jou leuk, wat me blij maakt. 

Slide 13 - Tekstslide

Foutieve verwijswoorden
wie/waar
Als je naar personen verwijst, gebruik je: wie
Hij is iemand op wie ik mijn vertrouwen stel. 
De directrice aan wie ik mijn geheimen toevertrouwde...


Slide 14 - Tekstslide

Foutieve verwijswoorden
Onduidelijk verwijzen:
De leraren vertelden de leerlingen dat ze vrij hadden. 
Wie zijn 'ze'?

Slide 15 - Tekstslide

Incongruentie
Maken opdracht 5 t/m 8 + 11, 12 blz. 214
Tijdsduur: 20 minuten
Vorm: duo's
Klaar? Kijk alvast naar het volgende onderwerp: opdracht 13, blz. 221 (foutieve samentrekking) 

Slide 16 - Tekstslide

Dat/als-constructie
Regel: woorden zoals dat en als mogen niet naast elkaar in een zin staan. 
* Ik hoop dat als ik morgen thuis ben, het nog lekker weer is.
Ik hoop dat het nog lekker weer is, als ik morgen thuis ben.
Andere voorbeelden: omdat + wanneer, omdat + als, doordat + als, etc. 

Slide 17 - Tekstslide