In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Lezen
timer
10:00
Slide 1 - Tekstslide
Na deze les
- Kun je het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden
- kun je het werkwoordelijk en naamwoordelijk deel herkennen
Slide 2 - Tekstslide
Woordwolk maken
Maak een woordwolk: een personage in het midden en daar omheen zijn kenmerken (leeftijd, waar hij woont, lievelingseten, broers en zussen, uiterlijk, gekke kenmerken)
Bijzonderheden: wat maakt deze persoon bijzonder? Een gek ochtendritueel, of gek eten wat hij lekker vindt, rare hobby's
Slide 3 - Tekstslide
Eindopdracht
Maak aan de hand van het formulier een kort verhaaltje, waarin minimaal 3 zinnen met een naamwoordelijk gezegde voorkomen en 3 zinnen met een werkwoordelijk gezegde.
Denk aan de koppelwerkwoorden!
Slide 4 - Tekstslide
Bij een naamwoordelijk gezegde heb je ALTIJD een...
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
Slide 5 - Quizvraag
Wat zijn koppelwerkwoorden?
A
voorkomen, worden, lopen, schijnen
B
blijken, worden, zijn, blijven
C
zijn, gaan, heten, durven
D
blijven, dunken, mogen, willen
Slide 6 - Quizvraag
Een naamwoordelijk gezegde is altijd een..
A
actie
B
eigenschap/kenmerk
Slide 7 - Quizvraag
In een naamwoordelijk gezegde......
A
... zit soms een lijdend voorwerp.
B
... nooit een lijdend voorwerp.
C
... altijd een lijdend voorwerp.
D
... geen idee!
Slide 8 - Quizvraag
De persoonsvorm is altijd een hulpwerkwoord.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Het naamwoordelijk gezegde is dus:
A
schijnt een veelbelovende gamer te zijn
B
[schijnt] een veelbelovende gamer [te zijn]
C
schijnt [een veelbelovende gamer] te zijn
D
schijnt [een veelbelovende gamer]
Slide 10 - Quizvraag
Huiswerk nakijken
Grammatica, zinsdelen H2
Opdracht 1 t/m 4
Vwo opdracht 5
Grammatica, woordsoorten H2
Opdracht 1 t/m 3
Slide 11 - Tekstslide
Hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord
De hond luistert naar zijn baas
Ik fiets deze week iedere dag naar school
De hond heeft niet naar zijn baasje geluisterd
Ik ben deze week iedere dag naar school gefietst
Het ijs is al aan het smelten
Slide 12 - Tekstslide
Dus...
Een zin heeft altijd een gezegde
Het NWG zegt wat iemand is, wordt of blijft
Het NWG heeft altijd een koppelwerkwoord
Het NWG heeft een naamwoordelijk deel en een werkwoordelijk deel
Let op: In zinnen met een NWG zit nooit een lijdend voorwerp
Slide 13 - Tekstslide
NWG of WWG
De juf schijnt leuk te zijn. → schijnt leuk te zijn = nwg
De juf schijnt met de zaklamp. → schijnt = wwg
In de eerste zin zegt dit woord iets over het onderwerp; de juf. Het is hier een naamwoordelijk deel. In de tweede zin zegt dit woord niets over het onderwerp; de juf. Het is hier gewoon een werkwoord.