Diabetes Mellitus

Diabetes Mellitus
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
Anatomie & FysiologieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Diabetes Mellitus

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

.... haalt glucose uit het bloed en wordt opgeslagen als glycogeen
A
Glucagon
B
insuline

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke twee functies heeft de alvleesklier?
A
productie spijsverteringsenzymen + vertering vetten
B
Productie van hormonen cortisol en T4
C
Productie van vetten en vertering van eiwitten
D
Productie van spijsverteringsenzymen en productie van hormonen insuline en glucagon

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Glucagon wordt gemaakt in de ....... van de eilandjes van Langerhans
A
betacellen
B
alfacellen
C
gammacellen
D
omegacellen

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is hoort NIET bij Diabetes Mellitus
A
doorstroming van zoete urine
B
stofwisselingsziekte waarbij er een tekort aan insuline
C
medische term voor suikerziekte
D
een ziekte wat niet te behandelen is.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

de volgende symptomen: dorst, vermoeidheid, afvallen, veel plassen hoofdpijn past bij.....
A
Hyperglykemie
B
Hypoglykemie

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De volgende symptomen: hongergevoel, rusteloosheid, trillen, zweten en bleekheid passen bij....
A
Hyperglykemie
B
Hypoglykemie

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kenmerk van Diabetes type 1

A
overgewicht, roken, erfelijkheid en ouderdom vergroot de kans op Diabetes
B
begint op jeugdige leeftijd
C
symptomen zijn veel drinken, vaak plassen, ontstaan langzaam
D
komt bij 9 op de 10 voor

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kenmerk van diabetes type 2
A
overgewicht, roken, erfelijkheid en ouderdom vergroot de kans op Diabetes
B
begint op jeugdige leeftijd
C
symptomen zijn veel drinken, vaak plassen, ontstaan plotseling
D
komt bij 1 op de 10 voor

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een korte termijn effect DM
A
hyperglykemie
B
vergrote kans op hartinfarct
C
kans op blindheid
D
nierenproblemen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is een lange termijn effect van DM
A
Nierfalen
B
blaasontsteking
C
schildklierproblemen
D
infecties van de ogen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

stelling: Je hoeft niet te stoppen met roken omdat je diabetes hebt
A
Juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijkste doel van de behandeling van diabetes is:
A
zorgen dat mensen therapietrouw zijn
B
het voorkomen van complicaties op de lange termijn
C
dat de glucosewaarden stabiel zijn
D
dat er niet meer mensen bijkomen die DM hebben

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Niet medicamenteuze adviezen bij diabetes zijn:
A
stoppen met roken
B
geen suiker meer eten
C
zorgen voor voldoende slaap
D
zorgen voor minder stress

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Insuline kun je ook als tablet innemen
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

een voorbeeld van een ultra kortwerkende insuline is
A
Detimir
B
Aspart
C
Glargine
D
Metformine

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een voorbeeld van een langwerkende insuline is
A
Aspart
B
Gliclazide
C
Lispro
D
Glargine

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De subgroep van Metformine is:
A
sulfonylureumderivaten
B
Thiazolidinedionen
C
biguaniden
D
Incretinenemimetica

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De werking van metformine is:
A
verhoogt gevoeligheid van lichaamscellen voor insuline
B
remt glucoseproductie in lever en verhoogt gevoeligheid van spiercellen voor insuline
C
Stimuleert de alvleesklier om meer insuline aan te maken
D
Remt de opname van glucose uit de darmen

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De subgroep en werking van gliclazide is:
A
subgroep biguaniden werking remt de glucoseproductie in de lever
B
DPP4- remmers: remmen de afbraak van incretinehotmonen hierdoor verhoging insuline aanmaak
C
subgroep sulfonylureumderivaten werking: stimuleert alvleesklier om meer insuline te maken
D
SGLT2 remmers, remmen de glujcoseopname in de nieren, hierdoor meer uitscheiding van glucose

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

een voorbeeld van een SGLT 2 remmer is:
A
Metformine
B
Dapagliflozine
C
Gliclazide
D
Arcabose

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De werking van een DPP4 remmer is:
A
ze stimuleren de alvleesklier tot insuline productie
B
ze remmen de glucoseheropname in de nieren
C
ze remmen de afbraak van GLP-1 incretinine
D
ze maken de cellen gevoeliger voor insuline

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stap 1:
stap 2
stap 3
stap 4
Metformine
metformine + SUD
Metformine + SUD+ insuline (alternatief op indicatie ddp-4 remmers of glp-1 agonist
intensiveren insulinebehandeling 
alternatief op indicatie : ddp4-remmer of GLP-1 agonist

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de eerste stap in de medicamenteuze behandeling van beginnende diabetes mellitus type 2?
A
NPH-insuline (10 E)
B
Sitagliptine (100 mg 1dd)
C
Metformine (500-850 mg 1dd)
D
Metformine (500-850 mg 1dd) OF Gliclazide (30 mg 1dd)

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is de begeleiding bij diabetes patiënten belangrijk?
A
Ze hebben vaak meerder aandoeningen
B
Ze moeten hun leven aanpassen aan een ziekte (leefstijladviezen)
C
angst voor hypo of hyper en lange termijn complicaties
D
Alle bij a,b,c genoemde redenen zijn belangrijk

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

stelling: voor gebruik moet je de insuline goed schudden
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Insuline moet niet geschud worden, wel zwenken of rollen 
Stelling 1: de gebruikte pennen insuline bewaar je in de koelkast
Stelling 2: de voorraad insuline bewaar je in de koelkast
A
stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
B
stelling 1 is onjuist stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
beide stellingen zijn onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies