Nu Nederlands 1F/2F woordenschat 1.1

Nu Nederlands 1F/2F woordenschat 1.1
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 6

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nu Nederlands 1F/2F woordenschat 1.1

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les weet je:
  • Hoe je de betekenis van een woord kunt afleiden uit de tekst.
  • Hoe je de betekenis kunt afleiden uit een woord.
  • Weet je wat figuurlijk taalgebruik is. 

Slide 2 - Tekstslide

Tips om de betekenis van een woord te vinden.
Ga in de tekst op zoek naar:
  • synoniemen 
  • een omschrijving
  • voorbeelden
  • tegenstellingen
  • afbeeldingen

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn synoniemen?

Slide 4 - Woordweb

synoniem
Een synoniem is een ander woord met dezelfde betekenis. bijvoorbeeld:
verdrietig - bedroefd

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

De omschrijving
Lees de alinea waar het woord in staat vaak staat er een omschrijving van het moeilijke woord

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeelden, tegenstellingen, afbeeldingen
Voorbeelden: vaak kun je uit voorbeelden de betekenis van een woord afleiden. Voorbeelden staan vaak achter woorden zoals: bijvoorbeeld, denk aan, onder andere, zoals.
Tegenstelling: kijk of er in de tekst een tegenstelling staat ken je het tegengestelde woord dan kun je daar de betekenis van het andere woord uit afleiden.
Afbeeldingen; als er afbeeldingen bij de tekst staan kunnen die ook helpen om de betekenis van een woord te vinden

Slide 8 - Tekstslide

Even oefenen
Een aanzienlijk deel van de jeugd heeft zich al opgegeven voor de wedstrijd, maar ook een groot deel van de ouderen doet mee

Aanzienlijk=

Slide 9 - Tekstslide

De politie trad kordaat op tijdens de brand. Omdat ze de situatie moedig tegemoet traden, kon grote schade voorkomen worden.
wat betekent kordaat
A
dapper
B
rustig
C
voorzichtig

Slide 10 - Quizvraag

Ramon is frequent bezoeker van de sportschool, dat weet ik omdat ik hem daar iedere dag zie
A
beroerd
B
matig
C
regelmatig

Slide 11 - Quizvraag

Maken 
Blz. 149 Opdracht 1 t/m 8 

Slide 12 - Tekstslide

Wat voor cijfer geef je deze les?
0100

Slide 13 - Poll