verwijswoorden + spreken

Wat gaan we doen?
  • Verwijswoorden
  • Spreken
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
  • Verwijswoorden
  • Spreken

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
  • Aan het eind van de les weet je wat verwijswoorden zijn en hoe je ze gebruikt in een zin.
  • Aan het eind van de les kun je kort iets vertellen over wat je gemaakt hebt.

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden.
De Bakker wil twee broden bakken. De bakker pakt eerst de ingrediënten. Daarna pakt de bakker een grote kom en de bakker gooit alle ingrediënten in de kom. De bakker kneedt het deeg en daarna deelt de bakker het deeg in tweeën. De bakker doet het brood in de oven.

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden
De bakker wil twee broden bakken. Hij pakt eerst de ingrediënten. Daarna pakt hij een grote kom en gooit alle ingrediënten in de kom. De bakker kneedt het deeg en daarna deelt de bakker het in tweeën. Hij doet het brood in de oven.

Slide 4 - Tekstslide

Verwijswoorden
  • Verwijswoorden wijzen terug naar een woord dat al eerder is genoemd.
  • hem, haar, die, dit, deze, waar, daar, zijn, hij, zij, het.
De bakker bakt een brood. Hij bakt een wit brood.
Het meisje is jarig. Ze krijgt een nieuwe fiets.

Slide 5 - Tekstslide

Verwijswoorden
Ik heb haar daar toen zien sporten.
  • ik
  • haar
  • daar
  • toen

Slide 6 - Tekstslide

Verwijswoorden
  • Let op het geslacht!
  • mannelijk, vrouwelijk, onzijdig.
  • weet je het geslacht niet? kijk in het woordenboek.
Mannelijk: De man 
vrouwelijk: De vrouw 
onzijdig: Het bedrijf

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het verwijswoord?
We gaan op vakantie naar Duitsland. Daar spreekt iedereen Duits.
A
Duitsland
B
Daar
C
iedereen
D
naar

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het verwijswoord?
Eva wil niet naar buiten, want ze vindt het te koud.
A
Eva
B
buiten
C
ze
D
koud

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het verwijswoord?
Ik heb hoofdpijn. Dit komt doordat ik niet genoeg gegeten heb.
A
Dit
B
doordat
C
ik
D
genoeg

Slide 10 - Quizvraag

De bakker wil naar bed, want
is moe.
Het meisje moet naar school, omdat
een toets heeft.
Jan en Eva zijn
eten vergeten.
Jan is erg blij met
auto.
zijn
ze
hij
hun

Slide 11 - Sleepvraag

Geef een voorbeeld van een zin met een verwijswoord.

Slide 12 - Open vraag

Spreken
groepjes

Je hebt zometeen anderhalve minuut om de kranten in zoveel mogelijk stukjes te scheuren.

Degene met de hoogste stapel wint.

Slide 13 - Tekstslide

timer
1:30

Slide 14 - Tekstslide

Spreken
Je hebt nu 4 minuten de tijd om een dier te maken met je stukjes. 

Slide 15 - Tekstslide

timer
4:00

Slide 16 - Tekstslide

Spreken
Wat voor dier is het? 
Hoe heet het dier?
wat doet het dier?

Slide 17 - Tekstslide

OPRUIMEN
Lukt het ons om in 45 seconden alles op te ruimen?

Slide 18 - Tekstslide

timer
0:45

Slide 19 - Tekstslide

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 20 - Open vraag

Wat vond je moeilijk?

Slide 21 - Open vraag