Les 24 - H1 Taalverzorging PV en zinsdelen

Persoonsvorm en zinsdelen
NN6 1th Grammatica hoofdstuk 1
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm en zinsdelen
NN6 1th Grammatica hoofdstuk 1

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het einde van de les kan ik de persoonsvorm in een zin aanwijzen. 
Aan het einde van de les kan ik een zin in zinsdelen verdelen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm van deze zin:

Gisteren heeft het Nederlands elftal in de Nations League van Polen gewonnen.
A
gisteren
B
heeft
C
gewonnen
D
elftal

Slide 3 - Quizvraag

Opdracht
H1 - PV en zinsdelen op blz. 30
Lezen: de theorie
timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:

Gisteren heeft het Nederlands elftal in de Nations League van Polen gewonnen.
A
6
B
5
C
3
D
4

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Link

Stap 1: Op zoek naar de pv
Drie manieren om de persoonsvorm te vinden:
1: De tijdproef
Wijnaldum scoort het winnende goal.
2: De vraagproef
Krul stond gisteren in het doel.
3: De getalproef
Ik maakte een grote blunder.

Slide 7 - Tekstslide

Stap 2: Zinsdelen
De zinsdeelproef: Welke woorden kun je samen vóór de persoonsvorm zetten?

Krul stond gisteren in het doel bij het Nederlands elftal.
Gisteren/ stond/ Krul/ in het doel/ bij het Nederlands elftal.
In het doel/ stond/ Krul/ gisteren/ bij het Nederlands elftal.
Bij het Nederlands elftal/ stond/ Krul/ gisteren/ in het doel.

Slide 8 - Tekstslide

Doe de tijdproef:
Zaterdag begint het weekend.
A
Begint zaterdag het weekend?
B
Zaterdag is het weekend begonnen.
C
Zaterdag begon het weekend.
D
Zaterdag werd het weekend.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm:
Wanneer zet jij je schoen?
A
wanneer
B
jij
C
schoen
D
zet

Slide 10 - Quizvraag

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
tijdproef
B
getalproef
C
zinsdeelproef
D
coronaproef

Slide 11 - Quizvraag

Waar zijn de zinsdelen goed?
A
Anne/ en ik/ gaan vaak/ naar de bibliotheek.
B
Anne en ik/ gaan vaak naar de bibliotheek.
C
Anne en ik/ gaan/ vaak/ naar de bibliotheek.
D
Anne en ik gaan/ vaak/ naar de bibliotheek.

Slide 12 - Quizvraag

Aan de slag!
H1 - PV en zinsdelen vanaf blz. 30

Maken: opdracht 1 t/m 3


Klaar? Maak ook je huiswerk
=opdracht 4 + 5
timer
20:00

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link