Hoofdstuk 2 herhaling H3

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Henk spaart geld voor als zijn mobiel kapot gaat. Wat is zijn reden om te sparen?
A
Sparen voor een doel
B
Sparen uit voorzorg
C
Sparen voor de rente
D
Sparen als rekenmiddel

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Bereken de enkelvoudige interest na 2 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 2% rente
A
€40,00
B
€120,00
C
€60,00
D
€100,00

Slide 5 - Quizvraag

Richard heeft € 4.000,- op zijn spaarrekening staan en de rente is 5%. Ga uit van samengestelde interest.
Hoeveel staat er op zijn spaarrekening na 4 jaar?

A
€ 4.600
B
€ 4.631
C
€ 4.800
D
€ 4.862

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn de eigenschappen van een spaardeposito?
A
variabele rente en variabele looptijd
B
vaste rente en variabele looptijd
C
variabele rente en vast looptijd
D
vaste rente en vaste looptijd

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Je leent € 900 voor de nieuwe iPhone 14 met maandelijkse termijnen van € 27,50. De looptijd van de lening is 3 jaar. Wat zijn de kredietkosten?
A
€ 0
B
€ 27,50
C
€ 90
D
€ 100

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Wat is een doorlopend krediet?
A
Je kan tot een maximaal bedrag lenen. Dit mag je in delen of in een keer opnemen.
B
Rood staan
C
Je leent een bedrag en betaalt in gelijke termijnen terug
D
Leasen

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Welk kenmerk heeft aan annuïteiten hypotheek?
A
maandelijks vast bedrag aan aflossing
B
maandelijks vast bedrag aan rente
C
maandelijks vast bedrag (aan aflossing en rente)
D
maandelijks dalend bedrag (aan aflossing en rente)

Slide 19 - Quizvraag

Joost leent € 50.000 bij de bank tegen 6% interest per jaar. Aflossing is lineair in 20 jaartermijnen. Wat lost Joost jaarlijks af op deze lening?
A
€ 3.000
B
€ 5.000
C
€ 2.500
D
€ 5.500

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Hoe noemen we de prijs die je betaalt om jouw risico te verzekeren?
A
Premie
B
Solidariteit
C
Polis
D
Eigen risico

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Hoe noemen we dat deel van de schade die de verzekerde zelf moet betalen?
A
Polisvoorwaarden
B
Risicoaversie
C
Premiedifferentiatie
D
Eigen risico

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Wat is premiedifferentiatie ?
A
Mensen een premie berekenen die veel te hoog is
B
Mensen een premie berekenen niet bij hun risico past
C
Mensen een premie berekenen die anders dan anders is
D
Mensen een premie berekenen die bij hun risico past

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Bereken de verzekeringskosten
A
€30.49
B
€13.60
C
€23.72
D
1.2 x 2 x 8 = € 19.20

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Wat is een directe belasting?
A
Accijns
B
btw
C
inkomstenbelasting
D
subsidie

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Bereken het nettoloon:
Brutoloon: €3.000, Loonbelasting: €800, sociale premies: €150.
A
€3.950
B
€2.200
C
€2.050
D
€1.950

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide

De consumenten prijs is €185 (inclusief BTW), de BTW is 9%. Wat is de prijs zonder BTW?
A
€168,35
B
€169,72
C
€185
D
€170

Slide 38 - Quizvraag

Hoe ga ik leren voor de toets en heb ik al geleerd voor de toets?

Slide 39 - Woordweb