In deze les zitten 21 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Trainen en gezondheid
Kerntaak 1
Periode 3
Les 5
Slide 1 - Tekstslide
Huiswerk
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Waar hebben we het de vorige les over gehad?
Slide 4 - Tekstslide
Uitleg van de
waarnemingsfouten
Selectief waarnemen
Je kan niet alles waarnemen, dus je maakt voor jezelf een selectie. Denk aan de test met de auto. Door vooraf al te bedenken waar je op gaat letten, kun je het selectief waarnemen verminderen.
Halo- en horn-effect
Je waarneming en beoordeling wordt beïnvloed door bepaalde opvallend positieve of juist negatieve aspecten van het gedrag van iemand. Halo-effect; Wanneer je iemand knap vindt, ben je vaak ook positiever over deze persoon. Horn-effect: Wanneer je iemand zijn stem verschrikkelijk vind, ben je vaak negatiever over deze persoon.
Subjectief waarnemen
Iedereen kijkt op zijn persoonlijke manier, met een gekleurde bril en vervormt min of meer de werkelijkheid. (Denk aan je eigen waarden en normen, (voor)oordelen, humeur, interesse en ervaringen. (referentiekader)
Begin en eind
Het begin en het eind blijven je het beste bij. Het geeft dus geen goed beeld van de werkelijkheid, want daartussen gebeurt ook nog iets. Het regelmatig bijhouden (turven of beschrijven) van wat je waarneemt, kan dit verminderen.
Contrast
Wanneer je bijv wilt bepalen hoe druk of rustig het gedrag van bepaalde kinderen is en je begint met het observeren van een heel rustig kind, heb je de neiging om het tweede kind drukker te vinden dan het in werkelijkheid is. Het omgekeerde kan ook. Dit is contrast.
Projectie
Als je zelf slecht tegen je verlies kunt, neem je dat eerder waar bij een ander. Wat je zegt of vindt van een ander, past vaak bij jezelf.
Je projecteert jezelf in een ander; min of meer onbewust.
Slide 5 - Tekstslide
Observatiemethoden
Participerende en niet- participerende observatie.
Participeren betekent meedoen.
Voordeel van participerende observatie;
situatie blijft normaal en de persoon die je wilt observeren gedraagt zich natuurlijk.
Nadeel:
Je kunt niet alles waarnemen en je kunt pas achteraf vastleggen wat je hebt gezien.
Voordeel van niet- participerende observatie;
Je kunt beter observeren en je kunt meteen registreren
Nadeel:
Deelnemers kunnen zich anders gaan gedragen, omdat ze weten dat ze geobserveerd worden.
Slide 6 - Tekstslide
Observatiemethoden
Kwalitatieve observatie
Je kijkt naar WAT er gebeurt.
Beschrijvende observatie
Je schrijft steeds op wat je waarneemt. (steekwoorden of verhaal)
Event sampling
Het beschrijven of tellen van bijzondere gebeurtenissen.
Checklists; een lijst met onderdelen die je aankruist wanneer bepaald gedrag wordt waargenomen
Slide 7 - Tekstslide
Observatiemethoden
Kwantitatieve observatie
Het gaat om hoeveel, hoe vaak of hoe lang.
Je gaat bijv. een minuut lang kijken hoe vaak iemand met een bal kan stuiteren, of hoe hard iemand kan lopen door de tijd te meten waarin hij 100 meter rent.
Time sampling: turven of tellen van bepaald gedrag in een bepaalde tijd.
Voorbeeld
Stel, je bent geïnteresseerd in de voorkeur die kinderen van 10 tot 12 jaar hebben voor bepaalde gymnastiekonderdelen. In de zaal bouw je verschillende situaties op. Zo kunnen de kinderen klimmen op het wandrek, zwaaien of klimmen in de touwen, schommelen of zwaaien aan de rekstok, springen op de trampoline. Je turft (telt) gedurende 15 minuten de keuzes van de kinderen. Zo krijg je inzicht in de interesses van de kinderen.
Slide 8 - Tekstslide
Kijkkaders
Inhoud
Slide 9 - Tekstslide
Je hebt kennis gemaakt met een kijkkader
Je weet wat er in een kijkader hoort te staan.
Doel van de les
Slide 10 - Tekstslide
Waarnemingsfouten
Waarnemen doe je niet alleen met je ogen.
Je neemt met al je zintuigen waar.
(zien horen, ruiken, voelen en proeven.
Zuiver objectief waarnemen is heel lastig.
Interpreteren
Waarnemingen worden subjectiever (persoonlijker), als de emotionele betrokkenheid groter is.
Wanneer je iemand heel graag mag, zie je eerder het positieve in die persoon dan wanneer je iemand niet kent.
Vind je "blondjes" dom, dan is het lastig om hun IQ objectief te beoordelen.
Slide 11 - Tekstslide
Belangrijkste waarnemingsfouten
Selectief waarnemen (auto test)
Subjectief waarnemen
Begin en eind
Halo- en horn-effect
Contrast
Projectie
Slide 12 - Tekstslide
Uitleg van de
waarnemingsfouten
Selectief waarnemen
Je kan niet alles waarnemen, dus je maakt voor jezelf een selectie. Denk aan de test met de auto. Door vooraf al te bedenken waar je op gaat letten, kun je het selectief waarnemen verminderen.
Halo- en horn-effect
Je waarneming en beoordeling wordt beïnvloed door bepaalde opvallend positieve of juist negatieve aspecten van het gedrag van iemand. Halo-effect; Wanneer je iemand knap vindt, ben je vaak ook positiever over deze persoon. Horn-effect: Wanneer je iemand zijn stem verschrikkelijk vind, ben je vaak negatiever over deze persoon.
Subjectief waarnemen
Iedereen kijkt op zijn persoonlijke manier, met een gekleurde bril en vervormt min of meer de werkelijkheid. (Denk aan je eigen waarden en normen, (voor)oordelen, humeur, interesse en ervaringen. (referentiekader)
Begin en eind
Het begin en het eind blijven je het beste bij. Het geeft dus geen goed beeld van de werkelijkheid, want daartussen gebeurt ook nog iets. Het regelmatig bijhouden (turven of beschrijven) van wat je waarneemt, kan dit verminderen.
Contrast
Wanneer je bijv wilt bepalen hoe druk of rustig het gedrag van bepaalde kinderen is en je begint met het observeren van een heel rustig kind, heb je de neiging om het tweede kind drukker te vinden dan het in werkelijkheid is. Het omgekeerde kan ook. Dit is contrast.
Projectie
Als je zelf slecht tegen je verlies kunt, neem je dat eerder waar bij een ander. Wat je zegt of vindt van een ander, past vaak bij jezelf.
Je projecteert jezelf in een ander; min of meer onbewust.
Slide 13 - Tekstslide
Observatiemethoden
Participerende en niet- participerende observatie.
Participeren betekent meedoen.
Voordeel van participerende observatie;
situatie blijft normaal en de persoon die je wilt observeren gedraagt zich natuurlijk.
Nadeel:
Je kunt niet alles waarnemen en je kunt pas achteraf vastleggen wat je hebt gezien.
Voordeel van niet- participerende observatie;
Je kunt beter observeren en je kunt meteen registreren
Nadeel:
Deelnemers kunnen zich anders gaan gedragen, omdat ze weten dat ze geobserveerd worden.
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Video
Observatiemethoden
Kwalitatieve observatie
Je kijkt naar WAT er gebeurt.
Beschrijvende observatie
Je schrijft steeds op wat je waarneemt. (steekwoorden of verhaal)
Event sampling
Het beschrijven of tellen van bijzondere gebeurtenissen.
Checklists; een lijst met onderdelen die je aankruist wanneer bepaald gedrag wordt waargenomen
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Observatiemethoden
Kwantitatieve observatie
Het gaat om hoeveel, hoe vaak of hoe lang.
Je gaat bijv. een minuut lang kijken hoe vaak iemand met een bal kan stuiteren, of hoe hard iemand kan lopen door de tijd te meten waarin hij 100 meter rent.
Time sampling: turven of tellen van bepaald gedrag in een bepaalde tijd.
Voorbeeld
Stel, je bent geïnteresseerd in de voorkeur die kinderen van 10 tot 12 jaar hebben voor bepaalde gymnastiekonderdelen. In de zaal bouw je verschillende situaties op. Zo kunnen de kinderen klimmen op het wandrek, zwaaien of klimmen in de touwen, schommelen of zwaaien aan de rekstok, springen op de trampoline. Je turft (telt) gedurende 15 minuten de keuzes van de kinderen. Zo krijg je inzicht in de interesses van de kinderen.