In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Als een artikel niet op voorraad is moet je "nee verkopen". Wat is het gevolg hierdoor?
A
Lagere leveringsbetrouwbaarheid
B
Lagere kwaliteit
C
Hogere kosten
D
Lagere omzet
Slide 1 - Quizvraag
Van de set tuinstoelen merk Summer is de minimumvoorraad 14 en de maximumvoorraad 40. Er zijn nu nog 12 sets tuinstoelen Summer in voorraad. Moet je sets bijbestellen en zo ja, hoeveel?
A
Ja, 26 sets.
B
Ja, 28 sets.
C
Ja, 40 sets
D
Nee, er zijn nog voldoende sets in voorraad.
Slide 2 - Quizvraag
De voorraad kleurpotlodensets raakt snel op. De leverancier levert binnen 3 dagen. Normaal verkoop je iedere dag 10 sets. Wat is de minimumvoorraad van de kleurpotlodenset?
A
10
B
20
C
30
D
40
Slide 3 - Quizvraag
Dezelfde speelgoedwinkel verkoopt ook voetballen. De leverancier levert binnen 5 dagen. Normaal verkoop je iedere dag 5 voetballen Wat is de minimumvoorraad van de voetballen?
A
5
B
10
C
20
D
25
Slide 4 - Quizvraag
Wanneer moet je een product bestellen?
A
Als de maximumvoorraad bereikt is
B
Als de minimumvoorraad bereikt is
C
Als de omzetsnelheid laag is
Slide 5 - Quizvraag
Stel: minimumvoorraad 2 maximumvoorraad 10 bestelhoeveelheid 4 huidige voorraad 1
A
je bestelt 8
B
je bestelt 9
C
je bestelt 1
D
je bestelt niet
Slide 6 - Quizvraag
Wat is besteleenheid?
A
Het aantal goederen
B
Maximumvoorraad
C
Het aantal goederen wat je tegelijk kan inkopen
Slide 7 - Quizvraag
Een bedrijf besteld voor de productie van skelters de wielen met een levertijd van 3 dagen. Per dag worden er 100 skelters geproduceerd. De veiligheidsvoorraad is 25 skelters.
A
300
B
325
C
25
D
275
Slide 8 - Quizvraag
Je loopt in het magazijn en de huidige voorraad printers is 0. De maximumvoorraad printers is 14. De besteleenheid van printer is 5.
Hoeveel printers mag je bestellen ?
A
5 printers
B
10 printers
C
15 printers
D
Je mag niets bestellen
Slide 9 - Quizvraag
De kosten van een voorraad worden bepaald door de 3 R's. Waar staan de 3 R's voor?
A
Rust, reinheid en regelmaat
B
Reputatie, relatie en ruil
C
Ruimte, rente en risico
Slide 10 - Quizvraag
Je hebt op 1 januari 40 chocolade repen. Op 31 januari heb je 50 chocolade repen. Wat is je gemiddelde voorraad?
A
30
B
45
C
35
D
55
Slide 11 - Quizvraag
De voorraad die gemiddeld, gedurende een bepaalde periode, in het bedrijf aanwezig is.
A
Bestelhoeveelheid
B
Besteleenheid
C
Gemiddelde voorraad
D
Voorraadkaart
Slide 12 - Quizvraag
De voorraadgegevens zijn: 1 januari: €200.000 1 juli: €225.000 31 december: €300.000 Hoe groot is de gemiddelde voorraad?